Hoofdstuk 3 Dousadj
In: Peter Bak, Bewogen en bevlogen. Het Europees elan van prinses Beatrix (Amsterdam 2005)
De regering ziet voor de Europese Werkgroep ‘nog geen mogelijkheden; daarvoor is het nog te vroeg’.
    Prinses Beatrix leest dit op 25 januari 1963 in een ‘Memo inzake het jongerenvrijwilligerscorps’, afkomstig van mr. A.E. van Braam Houckgeest, particulier secretaris van haar vader. Het memo is een verslag van een onderhoud dat Van Braam Houckgeest twee dagen eerder op het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gehad met drs. J. Meijer, chef Directie Internationale Organisaties, en mr. A.A.J. Warmenhoven, directeur Bureau Internationale Technische Hulpverlening. Meijer en Warmenhoven hebben uiteengezet dat minister Luns zeer binnenkort het voortouw zal nemen tot de oprichting van een Nederlands Peace Corps, in navolging van andere Europese landen, met Kennedy’s initiatief als lichtend voorbeeld. ‘Het uitgangspunt van de regering is dus duidelijk nationaal in eerste aanleg,’ aldus Van Braam Houckgeest in zijn memo, ‘op volgens haar zeer goede gronden.’ Meijer en Warmenhoven zijn namelijk van mening dat er nog te weinig ‘gemeenschappelijkheden’ zijn die een Europese vrijwilligersorganisatie rechtvaardigen. Verschillen in taal en levensbeschouwing zullen een sta-in-de-weg zijn voor een goede samenwerking tussen de vrijwilligers. Ook zal ‘de politieke instelling der onderdanen van verschillende landen ten opzichte van ontwikkelingslanden’ tot ‘zeer grote moeilijkheden’ leiden.
    Meijer en Warmenhoven hebben voorts bedenkingen geuit tegen het particuliere karakter van de EWG. Met dergelijke organisaties zijn in de Verenigde Staten slechte ervaringen opgedaan. Van een Amerikaanse collega heeft Meijer vernomen dat er nogal eens wat schort aan zorgvuldigheid en zakelijkheid. Overigens zou de EWG volgens Meijer en Warmenhoven evenmin veel bestaansrecht hebben als de publieke weg was bewandeld. Een jongerenvrijwilligerscorps opzetten via de EEG is niet mogelijk, omdat de Gemeenschap primair een handelspolitiek instituut is. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling is evenmin het aangewezen orgaan. De OESO coördineert en adviseert; beleid wordt er niet gemaakt.
    Het grootste bezwaar dat Meijer en Warmenhoven naar voren brachten was, aldus Van Braam Houckgeest, ‘dat een initiatief te dien aanzien van welke aard of omvang ook tenminste moet worden afgestemd met de VS.’ Ze refereerden aan het enkele dagen eerder door Zweden gelanceerde voorstel tot een Europees Peace Corps. Dit moest als een ‘neutralistisch streven’ van de hand worden gewezen. Volgens Meijer en Warmenhoven is het een ‘tegenzet tegen het Amerikaanse Peace Corps dat door Zweden wordt beschouwd als een element van de Koude Oorlog.’ Iets dergelijks proeven ze in de EWG; de Groep heeft een ‘neutralistisch tintje’ dat de regering maar matig kan waarderen.

Notitie van Brinkhorst
Het memo van Van Braam Houckgeest is voor de EWG geen reden de koers te wijzigen. Meijer en Warmenhoven zijn exempelen van een ambtelijke cultuur waarin weinig tot geen begrip leeft voor wat de jeugd beweegt. Gehoor geven aan hun impliciete wens zich te voegen in het door Buitenlandse Zaken op te richten Peace Corps (‘Jongeren Vrijwilligers Programma’), betekent zich neerleggen bij de nationale en politieke barrières die Europa verdelen. Zal dit jongeren niet juist doen volharden in hun onverschilligheid en afzijdigheid?
    Meijer laat de zaak niet rusten. Zijn wens dat de EWG zich bij het Jongeren Vrijwilligers Programma (JVP) aansluit, wordt in februari 1963 een expliciet verzoek. Meijer wil de EWG betrekken bij de opleiding van vrijwilligers door het JVP. Hij toont zich geïnteresseerd in het ontwikkelingswerk dat de Groep wil ondernemen en ziet een belangrijke rol voor de prinses weggelegd. Meijer vraagt Von Geusau voor het directeurschap van het JVP. Wordt de soep dan toch minder heet gegeten dan ze aan Van Braam Houckgeest is opgediend?
    De EWG besluit Meijer het voordeel van de twijfel te geven, maar al gauw blijkt dat het departement niets moet hebben van het idealistische elan dat de Groep en de jonge JVP-staf drijft. Voor Meijer en Luns geldt slechts één belang, het Nederlandse. Ontwikkelingshulp is daaraan ondergeschikt; particuliere initiatieven moeten zo snel mogelijk worden ingekapseld. Na een jaar zou Von Geusau bij het JVP opstappen. De EWG ging voort in het particuliere spoor. Het Jongeren Vrijwilligers Corps, een initiatief van de Novib en de Nederlandse Jeugdgemeenschap, plooide zich uiteindelijk wél. Het ging op in de Stichting Nederlandse Vrijwilligers, die van overheidswege ruime facilitaire en financiële voorzieningen genoot.
    Van Braam Houckgeests memo is in februari 1963 aanleiding de structuur van de EWG nog eens goed onder de loep te nemen. Hiertoe presenteert Laurens Jan Brinkhorst een notitie waarin hij
De prinses wil geen uithangbord zijn, ze wil een actieve rol
voorstelt af te stappen van de tweehoofdige leiding: de prinses als algemeen voorzitter of presidente, Von Geusau als uitvoerend voorzitter. Het blijkt immers geen garantie dat de EWG van constitutionele problemen gevrijwaard blijft. Ook is het duale voorzitterschap onpraktisch en verwarrend; voor buitenstaanders is de taakverdeling ondoorzichtig. De kroonprinses wordt als ‘figure-head’ gezien, terwijl ze in werkelijkheid de drijvende kracht is. Ze komt meerdere keren per week op het secretariaat, waar ze daadwerkelijk leiding geeft en de handen flink uit de mouwen steekt, het smeren van brood en koken van soep inbegrepen. Zou het daarom niet wenselijker zijn één voorzitter te kiezen, in casu Von Geusau, zodat de prinses als ‘gewoon’ lid haar werk meer in de luwte kan verrichten? ‘Het geeft Haar,’ aldus Brinkhorst, een Leidse studiegenoot van de prinses, ‘de vrijheid om zich, naar gelang Haar tijd het toelaat, met de zaken van de EWG bezig te houden en deze als ambassadrice terzijde te staan, en het geeft de Groep een grotere vrijheid om te slagen of te mislukken!’
    Brinkhorsts pleidooi vindt geen gehoor, ook niet bij de kroonprinses. Ze wil geen ambassadrice zijn, ze wil een actieve rol! De EWG ligt haar na aan het hart en ze vindt de bezorgdheid vanwege haar staatsrechtelijke positie overdreven. Ze weigert zich onder druk te laten zetten.
    In zijn notitie vestigt Brinkhorst ook de aandacht op het besluitvormingsproces binnen de Groep. ‘In de vergaderingen van het Comité wordt naar mijn mening thans te veel gediscussieerd en te weinig besloten.’ Met het oog op het Dousadj-project, dat bepalend zal zijn voor de reputatie van de Groep, wringt dat volgens Brinkhorst des te meer. Het informele karakter van de Groep mag dan een prettige, ontspannen sfeer met zich meebrengen, het komt de efficiëntie niet ten goede. Knopen moeten worden doorgehakt, vindt Brinkhorst, besluiten moeten door daden worden gevolgd, met de eindverantwoordelijkheid in handen van de secretaris-generaal, de functie die sinds oktober 1962 door de Belg Louis de Ryckel wordt vervuld.
    Ver weg van deze bestuurlijke beslommeringen worden in Iran de voorbereidingen getroffen voor de herbouw van Dousadj. De leiding hiervan is in handen van David Mitchnik, een in Egypte geboren Israëliër van Poolse afkomst. Na enige tijd in een kibboets te hebben gewerkt en schaapherder te zijn geweest, is hij in 1956, 23 jaar oud, naar de London School of Economics and Political Science getrokken en afgestudeerd in ‘social administration for underdeveloped countries’. Eind 1962 wordt Mitchniks aandacht getrokken door een advertentie van de European Working Group: voor de wederopbouw van een dorp in Iran, Dousadj, wordt een projectleider gevraagd. Er volgt een sollicitatiegesprek met het Britse Groepslid Konrad Schiemann, met positief resultaat. Mitchnik lijkt de aangewezen man om invulling te geven aan het ‘denken met de handen’.
    Op 13 januari 1963 arriveert Mitchnik in Iran en gaat door met het verkennende werk dat Pierre Cochet vier maanden eerder is begonnen. Duidelijk wordt dat het dorp op een nieuwe plek moet worden herbouwd – het opruimen van de puinhopen kost teveel geld. Met twee hoogleraren van het Teheraanse Institute of Social Studies and Research, dr. E. Naraghi en dr. H. Habibi, vier van hun studenten en Devinder Das Chopra, secretaris voor Azië van de Service Civil International, vormt Mitchnik een team en wordt een begin gemaakt met het sociaal-economisch onderzoek van Dousadj. Herbouw van het dorp volstaat niet; een agrarisch hervormingsprogramma is eveneens noodzakelijk. Wat heeft het voor zin huizen te bouwen als de inwoners straks geen middelen van bestaan hebben?
Een dorp wordt niet alleen met bakstenen en cement opgebouwd
Een stevige steun in de rug hierbij is de Landhervormingswet, die begin 1962 van kracht is geworden, onder dreiging van binnenlandse onrust en onder druk van de Verenigde Staten, de belangrijkste bondgenoot van de sjah. De wet heeft een einde gemaakt aan het grootgrondbezit; het vrijgekomen landbouwareaal is toegewezen aan de boeren die het land bewerkten. Voor het bestuur en beheer van het areaal moeten de boeren zich aaneensluiten in coöperaties: samenwerking en verantwoordelijkheid moeten de wet tot een succes maken.
    De aardbeving van 1 september 1962 wordt door de regering aangegrepen de Landhervormingswet, veelal nog een dode letter, in de provincies Qhazvin en Kharagan ten uitvoer te brengen. Het gevolg is contraproductief. De landeigenaars vertrekken, de boeren blijven vertwijfeld achter. In Dousadj is de situatie niet anders. Mitchnik treft een verwoest dorp in grote verwarring aan; de boeren wachten op leiding, die er niet meer is. Hem rest weinig anders dan zélf het heft in handen te nemen, als een landheer après la lettre. Door met de inwoners – sjiieten – te praten, te werken, te leven, weet hij hun vertrouwen te winnen. Een dorp wordt niet alleen met bakstenen en cement opgebouwd.



Persconferentie, 2 maart 1963: David Mitchnik wordt geflankeerd door prinses Beatrix en Bas de Gaay Fortman.
(Foto Privéarchief AVG)
Actie
Op 2 maart 1963, twee weken nadat Mitchnik vol indrukken en plannen in Amsterdam is teruggekeerd, treedt de EWG in de openbaarheid. Op een persconferentie, gehouden in Grand Hotel Krasnapolsky, wordt wereldkundig gemaakt dat de Groep zich gaat richten op de herbouw van het Iraanse dorp Dousadj. ‘We hopen,’ legt de presidente uit, ‘allereerst als jonge Europeanen te bewijzen dat we gezamenlijk in concrete noden daadwerkelijk hulp kunnen bieden.’ Gezámenlijk, want de EWG heeft niet de pretentie alles zelf te kunnen doen. De Groep wil samenwerken met zo veel mogelijk jeugdorganisaties, door hun activiteiten te stimuleren en ze concrete projecten voor te leggen. ‘We hopen op den duur een soort makelaarskantoor voor vrijwillige hulpverlening te worden,’ aldus de prinses. Maar eerst is de wederopbouw van Dousadj aan de orde. Geld is nodig, véél geld: één miljoen gulden. Daartoe wil de Groep de Nederlandse jeugd mobiliseren. Jongeren moeten in de benen komen!
    Ter verdere oriëntatie brengt prinses Beatrix anderhalve maand later, op 19 april 1963, tijdens een reis naar de Verenigde Staten, een werkbezoek aan het hoofdkwartier van het Peace Corps in Washington. De initiator van het Corps, president Kennedy, heeft ze een dag eerder op het Witte Huis ontmoet. ‘Op welke manier,’ vraagt de prinses tijdens haar bezoek aan het Corps-hoofdkwartier, ‘“verkoopt” men de Peace Corps-idee aan potentiële vrijwilligers.’ Twee kenmerken worden benadrukt: de dienende functie en de opvoedende waarde. Idealisme is belangrijk, maar moet niet de enige drijfveer van de vrijwilliger zijn; ‘courage, passion and skill’ zijn ook vereist. Gevraagd naar de werving van vrijwilligers, verneemt de prinses dat hiertoe doorgaans particuliere organisaties worden ingeschakeld, wat nogal wat hoofdbrekens geeft. Geschikte ‘contracting organizations’, capabel om voor specifieke projecten geschikte vrijwilligers te leveren, blijken niet dik gezaaid.
    Als prinses Beatrix op 29 april in Nederland terugkeert, wordt op het hoofdkwartier aan de Nieuwezijdsvoorburgwal de laatste hand gelegd aan de Jeugdactie Dousadj, die de volgende dag, Koninginnedag, van start gaat. Overal in het land zijn contactpersonen aangesteld en werkcomités gevormd die activiteiten zullen moeten opzetten, met als doel geld in te zamelen voor de herbouw van Dousadj. ‘Wij, de jeugd in Nederland,’ zo valt in het Actieboek te lezen, ‘zullen ons bewust moeten worden van onze plicht ten aanzien van de vreselijke omstandigheden waarin deze bevolking zich bevindt.’ De ambities van de EWG reiken echter verder. ‘Even dringend,’ wordt in het Actieboek uiteengezet, ‘is de noodzakelijkheid van het uit de weg ruimen van nationale, internationale en sociale conflicten en van conflicten die bestaan tussen de rassen en op godsdienstig gebied.’ Europa’s jeugd kan nu, ‘voor het eerst’, aan volken en regeringen tonen hoe moet worden samengewerkt, door sámen mensen in nood te helpen.
    Op 29 april, de avond voor de eerste actiedag, richt de prinses zich via de tv tot de Nederlandse jeugd. Ze schetst de rampzalige situatie in en rond Dousadj, de verpletterende indruk die een bezoek aan het rampgebied een half jaar eerder op haar maakte. ‘Wil daar wat gedaan worden, dan moet het hier mogelijk gemaakt worden. Dit moeten júllie doen.’ In Iran moet een dorp worden opgebouwd, in Nederland moet geld worden ingezameld. ‘Practisch werk,’ benadrukt de prinses, ‘waarbij het er niet toe doet waar je vandaan komt, wat je gelooft of wat je politieke overtuiging is.’
    De respons stelt wat teleur. Er worden muziekavonden en fancy fairs georganiseerd, collectebus en koe (‘Er moet zo’n koe naar Dousadj toe’) gaan langs deuren, oliebollen en Dousadj-speldjes worden aan de man gebracht en auto’s gewassen, maar niet op massale schaal. Al gauw wordt duidelijk dat de actie ook na 29 mei zal moeten worden voortgezet. De reden ervan blijft intern. ‘De grote belangstelling die onze aktie nu al ondervindt,’ aldus het op 28 mei verschenen eerste nummer van de Aktiekrant Dousadj, ‘is reden geweest dat wij besloten de actie voort te zetten gedurende de hele maand juni. Nog een maand dus om grote aktiviteiten te ontplooiien!!!’
    Op 30 mei worden tijdens een persconferentie nieuwe plannen gepresenteerd. De EWG gaat ‘zingende glazen’ verkopen: drinkglazen met de beeltenissen van Willeke en Willy Alberti, Anneke
‘Er moet zo’n koe naar Dousadj toe’
Grönloh, The Blue Diamonds, Mieke Telkamp en Johnny Lion. Ze kosten anderhalve gulden of (met voetstuk) een rijksdaalder; met de opbrengst moet de bouw van de school en de moskee worden bekostigd. Nieuw is de glazenactie niet. De Haarlemse pater Werenfried Stokman is de actie enkele maanden eerder begonnen, ten einde de bouw van een oecumenisch centrum in India mogelijk te maken.
    Het Amsterdamse Dousadj-comité, bestaande uit studenten van de beide hoofdstedelijke universiteiten, heeft de dag van 15 juni tot ‘D-Day’ gedoopt. Er zal worden gecollecteerd en te midden van een Perzische markt zal op de Dam een (houten) huis worden gebouwd, met door het publiek te betalen ‘bouwstenen’. Vijf dagen later, 20 juni, is de Amerikaanse acteur Charlton Heston het middelpunt van de actie-Dousadj. Ter promotie van zijn nieuwste film, 55 days in Peking, brengt hij een bezoek aan Nederland. Namens de filmmaatschappij overhandigt hij prinses Beatrix een cheque van vijfhonderd dollar. Ook de opbrengst van de gala-avond in Rotterdam, waar de film in première gaat, komt aan Dousadj ten goede.
    ‘De Actie-Dousadj loopt fantastisch,’ zegt de 22-jarige actieleider Piet Kersten op 10 juli 1963 in het dagblad Trouw. De werkelijke stand van zaken is minder rooskleurig dan Kersten, die een jaar eerder zijn sporen heeft verdiend als leider van de wereld-anti-hongeractie ‘10 x 10’, doet voorkomen. Op gironummer 191962 (de datum van de aardbeving) is niet meer dan 170.000 gulden binnengekomen. ‘Bij lange na niet voldoende om de kosten van het herbouwen van Dousadj te dekken,’ moet Von Geusau aan prinses Beatrix schrijven. Ook na de zomer zal actie moeten worden gevoerd.

Werken met de handen
Intussen wordt in Dousadj vanaf begin juni druk gebouwd. De huizen krijgen een kooiconstructie, ten einde ze ‘quakeproof’ te maken. De muren worden gemaakt van holle cementblokken, gevuld met schuimbeton, een even flexibel als isolerend materiaal dat aardschokbestendig is. De daken bestaan uit delen van gewapend beton, afgedekt met holle dakpannen: goed isolerend, maar ook licht van gewicht, zodat bij instorting de kans op overleving veel groter is dan in de oude huizen met hun massieve, lemen daken.
    De wederopbouw van Dousadj wordt ook in Nederland zichtbaar. Een team van de NTS, onder leiding van Aad van den Heuvel, maakt over de wederopbouw van het Iraanse dorp een reportage. Het resultaat wordt op 1 juli op tv vertoond, voorafgegaan door een toespraak van de EWG-presidente. ‘De film geeft aan hoe wij als Europese jongeren willen samenwerken aan concrete taken, maar nog meer zal het u duidelijk worden hoe groot de opgave is.’ Oók een financiële opgave, benadrukt de prinses. ‘Er is inderdaad nog heel veel geld nodig om Dousadj góed op te kunnen bouwen.’
    De reportage toont vervolgens beelden van provisorisch gestutte krotten en tussen de ruïnes opgezette tenten waarin de bewoners wonen en leven. Driehonderd meter verderop krijgt de toekomst gestalte: 30 Europese jongeren, 25 jongens en 5 meisjes, afkomstig uit Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, België, Engeland, Nederland, Zweden en Noorwegen, bouwen vanaf begin juni onder leiding van David Mitchnik aan een nieuw dorp. Er moeten 117 huizen en stallen verrijzen, een moskee, een badhuis, een kliniek en een school. Een aantal vrijwilligers is vakbekwaam, maar anderen hebben nog nooit een steen op een andere gezet. De vrijwilligers worden bijgestaan door twintig studenten van het Institute of Sociale Studies and Research. Ook de mannen van Dousadj helpen mee, zo’n zestig in getal. Als gevolg van de hitte (om acht uur ’s morgens is de temperatuur al tot boven de 30 graden opgelopen) wordt er ’s ochtends van vijf tot elf uur gewerkt, ’s middags van half drie tot vijf uur, zeven dagen in de week. Het ideaal van een verenigd Europa wordt getoetst ‘aan de harde realiteit van het spitten en graven in de stugge harde grond, onder een brandende zon,’ spreekt Aad van den Heuvel. ‘Het is hartveroverend om te zien hoe deze Europese jeugd een zware taak in de beste verantwoording volbrengt.’
    Het is niet alles idealisme dat de klok slaat. In het ‘Beatrix-dorp’, zoals de vrijwilligers het nieuwe Dousadj hebben gedoopt, heersen ook spanningen. Mitchnik, een tomeloze en veeleisende idealist die is gestempeld door het harde en stringente kibboetsleven, is niet altijd goed te spreken over de inzet en instelling van de vrijwilligers. Woede-uitbarstingen zijn soms het gevolg, aangewakkerd door
‘Schaken, lezen, slapen, ruziemaken’
voortdurende oververmoeidheid. ‘Soms wordt er op een manier geblaft,’ aldus een van de vrijwilligers over Mitchnik, ‘dat de tentpalen trillen.’ Het gaat gepaard met fysiek vertoon als stampende voeten en wildzwaaiende armen, met als gevolg dat een aantal vrijwilligers beducht is voor Mitchnik. Berouw volgt vrijwel onmiddellijk, maar is geen garantie dat herhaling achterwege blijft. Een andere klacht van de vrijwilligers is dat er in Dousadj buiten werktijd niets is te doen. Men verveelt zich, wat tot irritaties leidt – ‘schaken, lezen, slapen, ruziemaken’, omschreef een Nederlandse vrijwilliger de vrijetijdsbesteding later.
    Vriend en vijand zijn het er echter over eens dat Mitchnik in Iran een wonder verricht. Dat studenten en dorpelingen zij aan zij meewerken, is uniek. Andere organisaties kijken verbaasd en met afgunst naar Dousadj: Mitchnik maakt het dorp tot een voorbeeldproject. ‘Money and equipment is not everything,’ luidt zijn filosofie. ‘One must learn how to work with the villagers and how to give them something which they want and not what the organization wants.’ Sleutel tot het succes is ook de geclusterde werkwijze: een aantal huizen (twee tot vier) wordt volledig opgebouwd, waarna aan een volgend blok wordt begonnen. Hierdoor wordt de wederopbouw direct zichtbaar en kunnen de bewoners successievelijk de krotten of tenten verlaten en hun nieuwe huizen betrekken.



Dousadj wordt weer opgebouwd – op de achtergrond is het verwoeste dorp zichtbaar
(Foto Privéarchief HMK)
Actie – tweede bedrijf
Eind augustus 1963, als de vakanties zijn afgelopen, maakt men zich op het EWG-hoofdkwartier in Amsterdam zorgen over de fondswerving. In Dousadj vordert de herbouw gestaag (zestig woningen zijn klaar), maar in Nederland moet nog minstens drie ton worden opgehaald. Zorgen zijn er ook bij de Raad van Advies, bestaande uit mr. I.N.Th. Diepenhorst, CHU-Tweede-Kamerlid en gedeputeerde in Gelderland, staatsraad prof.dr. J. van der Hoeven, de Haagse burgemeester mr. H.A.M.T. Kolfschoten, een vooraanstaande KVP’er, en het liberale Kamerlid mr. J.M. Stoffels-Van Haaften. Het kwartet komt uit de koker van de regering en moet, in de cynische woorden van Luns, ‘de kroonprinses beschermen tegen haar eigen groep’.
    De zorgen van de Raad van Advies betreffen de financiële verplichtingen van de EWG: zal de Groep die wel kunnen voldoen? Sterker nog: is de kroonprinses niet ‘te zeer bij een op te amateuristische wijze opgezette organisatie betrokken’? Frank Goudsmid, hoofd van het Actiebureau, kan de Raad van Advies geruststellen. De komende twee maanden, tot de slotmanifestatie die voor 9 november staat gepland, zal alles op alles worden gezet om de Jeugdactie Dousadj tot een groot succes te maken. Het welslagen van het project is immers bepalend voor de toekomst van de EWG. ‘The Group,’ aldus een interne notitie, ‘must have the image of a responsible professional organization, in order to attract funds.’ Vanaf begin september spoort de Aktiekrant de Nederlandse jeugd weer aan. De reactie in den lande valt opnieuw tegen, wat nu niet onder stoelen of banken wordt gestoken: ‘Het ontbreekt gewoon aan jongens en meisjes die hun vrije tijd willen geven.’ De glazenactie is zelfs een regelrechte flop geworden. ‘De Zingende Glazen van pater Stokman huilen,’ aldus notulen van 30 november. ‘Zijn hele verkoop- en afzetbeleid is één rauwe ellende.’ Er zijn maar liefst 20.000 glazen over.
    Meevallers zijn er gelukkig ook. De opbrengst van de kaartverkoop voor het Grand Gala du Disque van 12 oktober 1963 is voor de actie-Dousadj bestemd. De avond levert een bedrag van 20.000 gulden en een legendarisch optreden van Godfried Bomans op. ‘Had mijn vrouw maar één zo’n been,’ zegt Bomans voordat hij Marlene Dietrich een Edison overhandigt. Een voetbalwedstrijd tussen
‘De Zingende Glazen van pater Stokman huilen’
Feyenoord en PSV, een dag later, brengt 50.000 gulden in het laatje, terwijl de op 9 november te houden slotmanifestatie voor 80.000 gulden staat begroot. Dit alles brengt het eindbedrag op 425.000 gulden. Een miljoen is nodig. Het Oxford Committee for Famine Relief (Oxfam) doneert 250.000 gulden, de Novib 100.000 gulden, maar dan resteert nog altijd een negatief saldo van meer dan twee ton. De EWG heeft echter goede hoop – niet tevergeefs, zo zou blijken – dat de Food and Agricultural Organization (FAO) van de Verenigde Naties het tekort wil aanzuiveren.
    Trots en voldoening voeren echter de boventoon. Als prinses Beatrix, met haar ouders op staatsiebezoek in Iran, Dousadj op 9 oktober 1963 bezoekt, is de herbouw bijna voltooid. Het dorp naderend, ziet ze eerst weer de met ruïnes bezaaide heuvel waar ze een jaar eerder met Pierre Cochet aangedaan door de puinhopen dwaalde. Maar dan komt het nieuwe Dousadj in zicht, aan de voet van de heuvel, als levend teken dat de missie van de Europese Werkgroep is geslaagd. Het dorp door een poort van tapijten binnenkomend, wordt de prinses geestdriftig door de inwoners verwelkomd. Ook de vrijwilligers stellen het bezoek op prijs, niet in het minst omdat de prinses alle protocol laat varen. De schoenen met hoge hakken worden uitgedaan, waarna op kousenvoeten een steile plank naar het dak van een van de nieuwe woningen wordt beklommen.
    ‘Quake village may be named after Beatrix,’ bericht de Teheraanse Kayhan International de volgende dag. Het is een suggestie van de Iraanse minister van Landbouw, generaal I. Riahi, die de prinses tijdens haar bezoek aan Dousadj heeft vergezeld. Ze waardeert de geste, maar toch meent ze dat Dousadj gewoon Dousadj moet blijven. Wèl heeft het haar goedkeuring dat de school haar naam gaat dragen. Een prinses Beatrix-school in een islamitisch land – wie had het kunnen denken?

Laatste bedrijf
Op 9 november 1963 vindt de slotmanifestatie van de Jeugdactie Dousadj plaats. Een gemêleerd gezelschap gaat ’s middags achter het Centraal Station scheep op de Blue Lady. Terwijl het trio van Louis van Dijk er de stemming in houdt, voert de tocht via Schellingwoude, Pampus en Muiden naar de Vecht. De terugvaart gaat over het Amsterdam-Rijnkanaal. Er wordt aangemeerd bij het Hilton Hotel, waar het avondprogramma (‘soirée de bon volonté’) plaatsvindt. De presentatie is in handen van Ageeth Scherphuis en Joop van Zijl die belangeloos meewerkende coryfeeën als Nana Mouskouri, Rika Zaraï en Erroll Garner aankondigen. De Nederlandse bijdrage aan het programma bestaat uit zang van Edwin Rutten, Imca Marina en Max (‘Je bent nog niet gelukkig met een mooie vrouw’) Woiski jr.; het cabaretgezelschap Lurelei zorgt voor de komische noot.
    Anderhalve week eerder, op 31 oktober 1963, is al een slotakkoord uit Iran gekomen. ‘Last roofs of houses finished. Halleluja,’ telegrafeert David Mitchnik naar het hoofdkwartier in Amsterdam. ‘God save the queen and amen.’ In de weken daarna betrekken de laatste inwoners hun woningen. Mitchnik is ontroerd. ‘A wonderful sight to see the head of the family loading his small donkey with all their possessions and taking them over from the tent or the destroyed house to the new house.’ Half december is alles gereed. De vrijwilligers zijn – op twee na – vertrokken. Dousadj is klaar voor de winter. En die zou komen, de strengste in meer dan dertig jaar.


Print: Hoofdstuk 3 - Dousadj

Print: Hoofdstuk 3 - Dousadj

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak