Hoofdstuk 5 ‘With a whimper’
In: Peter Bak, Bewogen en bevlogen. Het Europees elan van prinses Beatrix (Amsterdam 2005)
In januari 1966 schrijft Karl Sanne een evaluerend rapport over het werk dat de Europese Werkgroep de achterliggende vier jaar heeft verricht. Sinds ruim een jaar is Sanne secretaris-generaal van de Groep, als opvolger van David Mitchnik die projectmanager is geworden. Sanne’s rapport dient als ‘working paper’ voor een evaluerende conferentie van de Groep, die van 11 tot 13 februari zal plaatsvinden in Lage Vuursche, in het vormingscentrum Venwoude van de Nederlandse Protestanten Bond. Sanne komt in zijn rapport tot de conclusie dat de Groep eigenlijk geen enkele doelstelling van ‘Kaub I’ heeft verwezenlijkt: de ongeorganiseerde jeugd is niet bereikt, aan het Europees ideaal is nauwelijks invulling gegeven, een ‘service-centre’ of ‘clearing house’ is de EWG niet geworden. Met de wederopbouw van Dousadj is het onmogelijke tot stand gebracht, maar daarna is de EWG een ‘quantité négligeable’ geworden. Het ontbreekt niet alleen aan financiën, maar ook aan een scherp en onderscheidend profiel. ‘Are we,’ luidt Sanne’s retorische vraag, ‘anything more than an agency for the sending of volunteers overseas?’
    Ook organisatorisch schiet de Groep volgens Sanne tekort. Ongemerkt is het spook van de bureaucratie binnengeslopen. Tien betaalde krachten zijn er inmiddels: projectmanager David Mitchnik; secretaris-generaal Karl Sanne; tweede secretaris-generaal Martin Dyas, voormalig onderdirecteur van de Co-ordinating Committee for International Voluntary Service; Reg Hollingdale, redacteur van Volunteers in Action en pr-medewerker; voorts een internationaal secretaris in Amsterdam, met daarnaast vijf secretarissen van nationale werkgroepen: in Nederland, Engeland, Noorwegen, Denemarken en Duitsland. Tien betaalde krachten dus. ‘And yet,’ constateert Sanne, ‘we can fulfill to only a minor extent parts of the programme of 1962. How could we possibly have done more in the meantime with a much smaller staff?’
    Toch ziet Sanne ook perspectief voor de Groep. ‘We are the only organization doing Peace Corps-type of work on a fully international basis.’ De EWG is niet gebonden aan welk land dan ook en dientengevolge geen speelbal in de internationale politiek. Ontwikkelingslanden kunnen onbevangen tegemoet worden getreden; Europese vrijwilligers kunnen worden uitgezonden zonder dat ze gevaar lopen te worden gebruikt voor politieke doeleinden. Dít zou volgens Sanne de nieuwe uitdaging voor de EWG moeten worden. ‘For the next thirty years the developing countries will demand increasingly more support and know-how from the developed countries, and we may be able to play an essential role in this field.’

‘Bridging the gap’
Sanne’s ‘working paper’ kan grosso modo de instemming wegdragen van de veertig conferentiegangers die in Lage Vuursche bijeen zijn. De nieuwe doelstelling van de Europese Werkgroep wordt ‘jonge Europeanen te stimuleren een actief aandeel te hebben in de belangrijkste problemen van hun tijd; om hen de gelegenheid te geven te delen in de verantwoordelijkheid van het verlenen van hulp en samenwerking aan mensen die minder bedeeld zijn dan zijzelf’. De nieuwe missie van de Groep luidt: ‘bridging the gap between the “haves” and the “have-nots”, the developed and the developing countries’.
    Hoe de missie te bekostigen? Die vraag domineert drie vergaderdagen lang. ‘It is clear,’ stelt David
De financiële onzekerheid vreet energie
Mitchnik in een ‘working paper’ vast, ‘that if we continue in the same way as we have done in the past, we will not attain financial security.’ Die onzekerheid sloopt de Groep. ‘It drains our energies, it takes a lot of time, and it is a constant anxiety.’ In Lage Vuursche wordt daarom besloten dat de secretariaten in Engeland, Noorwegen, Denemarken en Duitsland zich nadrukkelijker met fondswervende activiteiten zullen gaan bezighouden: buiten Nederlands grenzen ligt nog terrein braak, erbinnen veel minder.
    De daad wordt in de maanden na de conferentie nauwelijks bij het woord gevoegd. De Britse secretaris Brian Lawley doet een manmoedige poging. Gewapend met een ‘list of top people who should be our “Mr. Otten”’ gaat hij aan de slag, maar komt van een koude kermis thuis. In juli 1966, vijf maanden na de Venwoude-conferentie, is het resultaat nihil. ‘I feel out on a limb at the moment.’ Lawley’s pessimisme wordt gedeeld door Konrad Schiemann, de voorzitter van de Britse werkgroep. De EWG wil zó veel en er is zó weinig zicht op toereikende financiële bronnen. ‘We are like the man who has not heard of pulleys and tries to lift a heavy weight without them.’
    Er is meer tegenslag. Het landbouwontwikkelingsprogramma in Dousadj, dat als modelproject het visitekaartje van de EWG is, dreigt vast te lopen. De projectmanager van de FAO is ziek geworden, een opvolger kan nog wel maanden op zich laten wachten. Mitchnik is in alle staten. ‘It is impossible to work with an organization like FAO that takes so many months to sign a piece of paper.’ Is het niet beter met de FAO te breken en de in Dousadj werkzame vrijwilligers bij andere projecten in te zetten?
    Zover komt het niet. Het Dousadj-project móet doorgaan. Daartoe is de EWG verplicht, niet in de laatste plaats vanwege het vertrouwen dat de Groep bij de Iraanse regering geniet. De EWG is officieel erkend door de ‘Plan Organization’, wat inhoudt dat de Groep gemachtigd is ministeries en agentschappen rechtstreeks te benaderen. Financieel zijn de faciliteiten ook aantrekkelijk. De Iraanse autoriteiten betalen kost en inwoning van de vrijwilligers, geven ze zakgeld en vergoeden hun reiskosten.


EWG-vrijwilliger Tjalling Bockma
aan het werk in Shahabad

(Volunteers in action, juni 1967)
    De voorkeursbehandeling is een belangrijke stimulans voor de activiteiten in Iran. Behalve het vierkoppige team dat in Dousadj aan de slag is, werken acht EWG-landbouwkundigen in de naburige provincie Qhazvin. In Isfahan, dat in centraal Iran ligt, tussen Teheran en Fars, zijn twee onderwijzers actief. Vier vrijwilligers werken in een leprozenkolonie in Shahabad, dat in het noorden van Iran ligt, 40 kilometer van de Sovjet-grens. Er moeten honderd woningen, een kliniek en een ziekenhuis worden gebouwd; in de omgeving zal een landbouwontwikkelings-programma worden opgezet.
    In het kader van een in 1963 door Teheran opgezet tienjarenplan, dat voorziet in de opleiding van 15.000 verpleegsters, zijn in Iran ook door de EWG uitgezonden verpleegsters actief, eind 1966 maar liefst veertig. Verspreid over het hele land werken ze twee aan twee in ziekenhuizen en klinieken, onder vaak moeilijke omstandigheden. De verpleegsters verrichten voortreffelijk werk; de opleiding voorziet in een grote behoefte; de World Health Organization zwaait de EWG veel lof toe.
    Buiten Iran is de EWG alleen actief in Somalië waar met EEG-gelden een team van vijf vrijwilligers actief is: twee verpleegsters, twee technici en een diëtiste. Projecten in Turkije, Niger en Griekenland (Kreta) zijn in de voorbereidende fase gestrand. Dat de EWG zich op Iran concentreert komt de fondswerving niet ten goede. Oxfam, dat verplicht is de gelden mondiaal te verdelen, kondigt aan haar financiële bijdrage (70.000 gulden in 1966) te beëindigen. Van andere organisaties komen gelijke geluiden. Ook de welvaartsstijging in Iran speelt de EWG parten. Dankzij de oliewinning is het nationaal inkomen dermate gestegen dat het in geen enkele verhouding meer staat tot dat van landen in Azië en Afrika. Is Iran nog wel een ontwikkelingsland?

Board of Trustees
Begin 1967 is de financiële situatie ronduit alarmerend. Een ‘bedeltoernee’ van Karl Sanne door Europa heeft niets opgeleverd; in Iran heeft David Mitchnik tevergeefs bij een Iraans olieconsortium aangeklopt. De brieven die prins Claus uit naam van zijn echtgenote (‘Ich habe meiner Frau versprochen’) aan mogelijke Duitse geldschieters schrijft, hebben evenmin succes. Het gevolg is een tekort van 293.000 gulden over 1966. Het einde van de EWG lijkt nabij. ‘Life is rather miserable,’ aldus een teneergeslagen Mitchnik. ‘We have no money and all activities have practically ceased.’
    Het is in deze zorgelijke situatie dat prinses Beatrix bierbrouwer Freddy Heineken tegen het lijf loopt. Hij toont zich begaan met het lot van de EWG en wil graag, samen met andere topondernemers, de helpende hand bieden. In december 1966, tijdens een bijeenkomst op kasteel Drakensteyn, residentie van de prinses, zet Heineken tegenover haar, Mitchnik en Sanne uiteen dat hij, naast al zijn zakelijke activiteiten, grote behoefte voelt om tijd en geld te besteden aan liefdadigheidswerk. Het
Freddy Heineken wil de beurs trekken
tekort van bijna drie ton over 1966 baart Heineken geen enkele zorg. Zelf denkt hij een bedrag tussen de vijftien- en twintigduizend gulden te geven en het lijdt voor hem geen enkele twijfel dat ‘the boys’, zijn collega- ondernemers, even enthousiast en vrijgevig zullen zijn. Besloten wordt een ‘Board of Trustees’ te formeren, een Raad van Beheer die de EWG niet alleen financieel zal ondersteunen, maar ook zal bijstaan in fondswerving.
    Negen Nederlandse ‘captains of industry’ zijn bereid naast Heineken in de Raad zitting nemen: eerdergenoemde fondswervers Meynen en Otten, voorts E.D. de Jong, lid van de Raad van Bestuur van Douwe Egberts, president-commissaris van Shell J.A. Loudon, P. Plantenga, lid van de Raad van Bestuur van de Amrobank, vatenfabrikant O.J. van Leer, L. Schepers, commissaris van de Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij, en de KLM-directeuren J.L. de Jongh en J.A. van der Kamp.
    De Raad van Beheer in oprichting komt op 10 februari 1967 bijeen op Drakensteyn. Penningmeester Fetter schetst de stand van zaken: het bekende gat van 293.000 gulden over 1966, maar er is meer: voor 1967 en 1968 is ter dekking van tekorten en ter financiering van projecten een bedrag van maar liefst 810.000 gulden nodig. De tien ‘trustees’ zijn bereid de EWG uit de financiële problemen te helpen, onder voorwaarde dat ze zo spoedig mogelijk gespecificeerde cijfers onder ogen krijgen. Ter dekking van het tekort over 1966 stelt Otten een rentevrije lening van 300.000 gulden in het vooruitzicht. Ook is hij bereid voor 1967 de uitgave van Volunteers in Action te betalen, een bedrag van 55.000 gulden.
    Op 11 maart 1967 vergadert de Raad van Beheer voor de tweede maal. Van Leer heeft goed nieuws: hij wil de EWG 100.000 gulden schenken. Het bedrag komt uit de Bernhard van Leer Stichting, het door zijn vader opgerichte fonds voor charitatieve doeleinden. Het slechte nieuws komt van Schepers en Van de Kamp. Namens de Raad van Beheer hebben ze het departement van Buitenlandse Zaken met een verzoek tot financiële bijstand benaderd, tevergeefs. Meijer, sinds 1964 directeur-generaal Internationale Samenwerking, heeft ze te verstaan gegeven dat het Nederlandse Peace Corps beter werk verricht dan de EWG. Een lovend rapport over het Dousadj- programma van het Iranian Operating Oil Consortium, medefinancier van het project, heeft Meijer van tafel geveegd. De regering is bereid het tekort van 293.000 over 1966 voor haar rekening te nemen, mits de EWG zich opheft en de lopende projecten overdraagt aan de Novib.
    Negen dagen later, 20 maart 1967, komt de Raad van Beheer in klein comité bijeen op het kantoor van Heineken. De sfeer is grimmig. Heineken en Plantenga zijn gebelgd, omdat ze nog steeds niet kunnen beschikken over de exacte financiële gegevens van de EWG. Ook zijn ze ongelukkig met de nieuwe plannen voor projecten in Afrika. Mitchnik ziet goede mogelijkheden in Oeganda en wil zo spoedig mogelijk op reis. Heineken is mordicus tegen. ‘Mr. Heineken,’ aldus de notulen van de vergadering, ‘even expressed the kind wish that David should fall ill with flu for the next six weeks, so that he could be stopped from going to Africa.’
    Een griepvirus is niet nodig om Mitchnik het afreizen te beletten. De captains, niet gehinderd door kennis van ontwikkelingshulpzaken en denkend met de handen op de portemonnee, zetten de Groep het mes op de keel. Alleen onder de harde voorwaarde dat wordt afgezien van nieuwe projecten zijn ze bereid financieel orde op zaken te stellen. De EWG mag alleen nog vrijwilligers aanbieden aan organisaties met lopende programma’s, waarbij kostprijsdekkend moet worden gewerkt. Volgens Sanne betekent dit het einde van de flexibiliteit en onafhankelijkheid van de EWG. ‘The Group is not a machine which can be adapted to any policy,’ schrijft hij op 6 april 1967 in een interne notitie, ‘and there is a limit to what changes can be introduced without at the same time doing away with the Group itself.’
    Tot overmaat van frustratie wordt duidelijk dat Otten zijn hand heeft overspeeld. Ter afhandeling van diens financiële toezeggingen belt Sanne met Philips-directeur W.A. de Jonge. Even gehaast als
Philips-baas Otten krabbelt terug
nerveus vraagt deze Sanne’s telefoonnummer en verbreekt de verbinding. Tien seconden later rinkelt Sanne’s telefoon: De Jonge. Hij verontschuldigt zich. ‘There is so much industrial espionage these days, I must feel certain that I am speaking with the right people.’ Weer duurt het gesprek niet lang. De zaak rond Otten is zo ‘hot’ dat hij Sanne persoonlijk wil spreken.
    Een paar dagen later houdt een imposante auto halt in de Honthorststraat. De Jonge doet weer erg geheimzinnig, zeggend ‘he sometimes felt like “The secret life of Walter Mitty”’, naar het gelijknamige kortverhaal van James Thurber, later verfilmd met Danny Kaye in de hoofdrol. Walter Mitty is een suffige accountant wiens dagdromen werkelijkheid worden; hij raakt verzeild in een samenzwering rond Nederlands kroonjuwelen en komt tot de ontdekking dat een heldenleven ook niet over rozen gaat. De Jonge heeft dezelfde ervaring – hij moet grote baas Otten redden en heeft daarom voor de EWG een onaangename boodschap. Otten is te genereus geweest: drie ton is van de gekke. De EWG krijgt 150.000 gulden, meer niet. Een apart bedrag van 55.000 gulden voor Volunteers in Action is ‘out of the question’.
    Ten einde de financiële transactie af te ronden, wordt voor 25 april een vergadering op Drakensteijn belegd. Als Sanne op het kasteel arriveert, hoort hij dat de prinses op weg is naar het ziekenhuis – twee dagen later zou prins Willem Alexander worden geboren. In alle prenatale consternatie blijkt Otten spoorloos te zijn verdwenen. Uiteindelijk komt een lakei aangestapt, met een enveloppe, daarin 150 biljetten van 1000 gulden. ‘So far the story of “Walter Mitty”,’ aldus Sanne later in een tragikomisch epistel, getiteld ‘The history of a Board of Frustration’.

Murw
Veel hoop – zo niet alle – is gevestigd op een nieuw project in India, waar Mitchnik in december 1966 contact heeft gelegd met de Action for Food Production (Afpro). Het mondt uit in het verzoek tot het zenden van vier werktuigkundigen die in Vadala, ten oosten van Bombay, waterbronnen moeten boren. Het project moet de kern van een groter programma worden. Martin Dyas reist af naar India om de zaak in kannen en kruiken te krijgen. ‘I have hired a typewriter and spending hours and hours completing reports, writing to all the contacts,’ laat hij op 18 mei 1967 vol goede moed vanuit New Dehli weten.
    Vijf dagen later volgt een brief in mineur. ‘Stand back – here it comes. I’ve got to get this off my chest.’ De Indiase autoriteiten waren in de veronderstelling dat de EWG het waterbronnenproject helemaal zèlf zou runnen. Dyas heeft moeten uitleggen dat de Groep daartoe niet in staat is: het project zal door Afpro moeten worden gefaciliteerd. Hierdoor zal het op te zetten programma aanzienlijk worden vertraagd, misschien wel voor een paar jaar. Ook lijdt de EWG onder de slechte pers van het Amerikaanse Peace Corps. Indiase kranten, schrijft Dyas op 4 juni, brandmerken de organisatie als instrument van het State Department en eisen het vertrek van álle buitenlandse vrijwilligers. Zelfs de EWG kan zich uiteindelijk niet aan de wereldpolitiek onttrekken.
    Dit blijkt een dag later eens te meer als een nieuwe oorlog uitbreekt tussen Israël en de omringende Arabische landen. ‘The whole question of training volunteers in Israel will have to be put on ice,’ denkt Sanne. Erger is nog dat weldoener Oscar van Leer, van joodse komaf, zich tot internationaal fondswerver van Israël heeft opgeworpen. Hij wil de komende maanden een bedrag van niet minder dan 350 miljoen pond bijeenbrengen. ‘I am afraid,’ schrijft Sanne op 13 juni 1967 aan Mitchnik en Dyas, ‘that he cannot give a thought to the EWG during the same period.’
    De toekomst van de EWG heeft álle aandacht van het uitvoerend comité. Hééft de Groep nog wel toekomst? De vraag is onderwerp van een brief die Von Geusau en de nieuwe penningmeester John Grosfeld, een psycholoog die personeelsmanager bij V&D is geweest, op 24 augustus 1967 naar de leden van de Raad van Beheer sturen. Gezien de belabberde stand van zaken wat betreft fondswerving en de grote bedragen die nodig zijn om als een werkelijk professionele hulpverleningsorganisatie te kunnen opereren, hebben Von Geusau en Grosfeld ernstige twijfels of de EWG nog wel bestaansrecht heeft. ‘The Executive Committee cannot see any further way of raising the remaining sum of the total amount needed and we do not feel we can continue the organization into 1968 unless we find a solution at our September meeting.’
    De oplossing komt er niet. Op 19 september, wanneer de door Von Geusau en Grosfeld bedoelde vergadering plaatsvindt, bereiken maanden van onnavolgbaar gereken en gecijfer een climax. Accountants van de Amrobank, die onder supervisie van Plantenga wel eens schoon schip zullen maken, hebben posten over het hoofd gezien en bedragen dubbelgeteld; financiële toezeggingen zijn door de trustees even gemakkelijk gedaan als weer ingetrokken. Hun voorstellen tot fondswerving zijn al even vluchtig: Heineken heeft voorgesteld een Prins Willem Alexander Fonds in het leven te roepen, Otten wil het Vaticaan benaderen.
    Niet minder curieus is het door de Raad van Beheer geopperde plan, ter verlaging van de overheadkosten, de supervisie over de projecten in handen te geven van managers van Shell, KLM en Philips, op parttimebasis. Want zo veel kan dat toch niet om het lijf hebben: wat is nu eigenlijk het verschil tussen het leiden van een bedrijf en een ontwikkelingsproject? Het ware woord spreekt
De doelstellingen interesseren de ‘captains of industry’ weinig
Heineken tegen Sanne uit. In een vertrouwelijk gesprek, na afloop van een vergadering op het kantoor in de Honthorststraat, zegt de bierbrouwer dat enkel en alleen het presidentschap van de kroonprinses de reden is dat de trustees de EWG bijstaan. Standing is hun drijfveer; doelstellingen en activiteiten interesseren ze hoegenaamd niets. ‘I assured him,’ sneerde Sanne naderhand in zijn ‘History of a Board of Frustration’, ‘that I fully understood and appreciated this.’
    Op die negentiende september laten de leden van de Raad van Beheer weten niet bij machte te zijn de voor 1968 en 1969 benodigde bedragen, uiteindelijk bepaald op respectievelijk 276.000 en 354.000 gulden, bijeen te brengen. Ze willen de EWG liquideren, mede gezien de staatsrechtelijke positie van de presidente. Hoe lang kan de kroonprinses het zich nog veroorloven betrokken te zijn bij een organisatie met een dergelijke wankele financiële basis? Voor de liquidatie stelt de Raad van Beheer een bedrag van 200.000 tot 250.000 gulden beschikbaar – take it or leave it.
    Het uitvoerend comité wil nog geen definitieve beslissing nemen. Mitchnik is op reis door Oost- en Centraal-Afrika – wellicht vloeien er nieuwe projecten uit voort. En hoe moet het met de nog lopende projecten? De Groep kan er toch niet zomaar de handen vanaf trekken? Wel wordt besloten de tering zoveel mogelijk naar de nering te zetten: de uitgave van Volunteers in Action wordt gestopt, de secretariaten in Noorwegen, Denemarken en Duitsland worden gesloten.
    Op 1 november 1967 lijkt het doek dan toch te vallen. Het uitvoerend comité besluit de lopende programma’s stop te zetten. Mitchnik en Sanne dienen hun ontslag in. Een bezoek van beiden aan Oxfam-directeur Leslie Kirkley doet de vonk van het idealisme weer opflakkeren. Onder de voorwaarden dat de huidige staf aanblijft en twintig vrijwilligers worden geleverd, is Oxfam bereid de komende drie jaar 50.000 pond (500.000 gulden) aan de bureaukosten van de EWG bij te dragen. Een uniek aanbod en een geweldige blijk van erkenning. Britse monetaire perikelen gooien echter roet in het eten. De devaluatie van het pond slaat een gat van 180.000 pond in de begroting van Oxfam; Kirkley moet zijn aanbod voorlopig intrekken.


De EWG boort naar
water in India

(Volunteers in action, juni 1967)
    Op de valreep van 1967 is er toch weer hoop. Op 28 december geeft Oxfam te kennen kans te zien de komende drie jaar 30.000 pond vrij te maken voor de administratiekosten van de EWG. In allerijl wordt een vergadering met de Raad van Beheer belegd, maar de captains blijven op hun standpunt staan dat de EWG moet worden geliquideerd. Na maanden van gesteggel, zwevend tussen hoop en vrees, is het einde dan toch daar, ‘not with a bang but with a whimper,’ schrijft Martin Dyas op 4 januari, ‘being the story of the decline and fall of the EWG’. Voor schuldgevoelens was in dat verhaal geen plaats. ‘There is no disgrace in failure of this kind,’ vindt Dyas. ‘The idea we can still believe in. Internationalism of all kinds is far too progressive an idea to be accepted by most sections of society, but it will come.’

Einde
‘We zijn niet bereid om door te klungelen.’
    Dit zegt Von Geusau in januari 1968 tegen de Haagsche Courant. De Europese Werkgroep heeft moeten besluiten zijn activiteiten te beëindigen. De 28 vrijwilligers die nog aan projecten werken, zullen hun werk afmaken; de tientallen kandidaten die op de wachtlijst staan, hebben bericht gekregen dat hun uitzending van de baan is. Was de EWG niet overbodig, vraagt de krant, gezien de keur aan vrijwilligersorganisaties? ‘Wij waren internationaal. Dat was een verrijking voor de hulpverlening,’ antwoordt Von Geusau met nog steeds volle overtuiging. ‘Het ontvangende land hoefde niet één land naar de ogen te zien.’
    De maanden die volgen staan in het teken van de liquidatie. De lopende projecten, in Iran, India en Afrika, worden overgedragen aan Oxfam en de United Nations Association of Great Britain and Northern Ireland. De Raad van Beheer stelt zich garant voor de financiële afwikkeling van de zaken. Teleurstelling en frustratie alom, maar deze gevoelens verbleken in april 1968 als een vrijwilliger, de 26-jarige Nicholas Bevan, in Valada om het leven komt. Bij het uitboren van een waterbron raakt de kraan een hoogspanningskabel. De stroomstoot treft een Indiase arbeider. Bevan probeert hem te redden, maar wordt ook geëlektrocuteerd.
    In oktober 1968 sluit het secretariaat aan de Honthorststraat zijn deuren. Het archief van de EWG wordt op kasteel Drakensteyn ondergebracht. ‘Who knows,’ schrijft Martin Dyas aan prinses Beatrix, ‘one of us likes to write “The Decline and Fall of the EWG” (with your permission of course) during our retirement.’


Print: Hoofdstuk 5 - With a whimper

Print: Hoofdstuk 5 - With a whimper

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak