Hoofdstuk 1 – Vrij Nederland
In: Peter Bak, Harde koppen, rechte lijnen. De lokale en regionale edities van Trouw in oorlogstijd
(Amsterdam-Kampen 1993)


Wim Speelman, circa 1940. ‘Donkere, levendige ogen waaruit een felle vitaliteit straalde’. Speelman leidde het verspreidingsapparaat van Trouw. Hij werd in februari 1945 gefusilleerd.
(Foto HDC)
Op zaterdag 29 juni 1940, ruim anderhalve maand na de Duitse inval, grepen vele Nederlanders de verjaardag van prins Bernhard aan om uiting te geven aan hun afkeer van de bezetter en de ‘verraderlijke’ NSB van Mussert. Er werd gevlagd, velen droegen oranje strikjes of staken, net als de prins bij openbare gelegenheden, een witte anjer in het knoopsgat; bij monumenten van leden van het koninklijk huis werden bloemen neergelegd.
    In Amsterdam ontstond bij het monument van de koningin-moeder op het Emmaplein een ware volksoploop. Op het gazon maakte men van de neergelegde boeketten en bloemstukken een ‘B’, waartussen foto’s van de koninklijke familie werden geplaatst; tot driemaal toe werd het Wilhelmus gezongen.
    Tegelijkertijd werd in de hoofdstad in kleine kring een pamflet verspreid. Linksboven stond ‘Vertrouwelijk’, daaronder ‘Circ. no.1’. ‘Nederlandse mannen en vrouwen!’ luidde de aanhef, om te vervolgen: ‘Welke zijn de plichten der Nederlandsche mannen en vrouwen voor nu en voor de toekomst? Vast te houden onwrikbaar en met de uiterste toewijding aan de drie dingen, die ons als mens en als Nederlander alleenlijk kunnen redden en wel aan: GOD, KONINGIN EN VADERLAND.’
    ‘Geen oogenblik’, vervolgde het pamflet, ‘mag in onze harten opkomen twijfel aan het herwinnen van onze staatkundige onafhankelijkheid en van de vrijheid van geweten en denken. Doordringt Uwe kinderen met de beginselen van Christendom en humaniteit, opdat de wolven in de schaapsvacht geen vat op hunne zielen kunnen krijgen.’
    Namens het comité ‘In Verdrukking Eén’ was het pamflet openlijk ondertekend door Anne Hendrik Kooistra en Willem Pieter Speelman. Getuige de aanduiding van de Duitsers als ‘de wolven in de schaapsvacht’ zagen beiden het gevaar van het bezettingsregime wel in, maar blijkbaar toch niet zozeer dat ze hadden afgezien van de vermelding van hun namen. Maar wie kon toen vermoeden wat er werkelijk in die ‘schaapsvacht’ verborgen zat?

Het ‘eerste’ en ‘tweede’ Vrij Nederland
Wim Speelman en Henk Kooistra waren al jaren bevriend. Ze waren afkomstig uit het Zuid-Hollandse Nieuwveen, waar Wims vader gereformeerd predikant was; die van Henk was directeur van de Johanna-stichting, een zwakzinnigeninrichting. Wim Speelman had het gereformeerd gymnasium in Amsterdam doorlopen en studeerde economie. Henk Kooistra had aan de ook in Amsterdam gevestigde gereformeerde kweekschool zijn akte L.O. behaald en was aan het solliciteren. Hij werd in augustus 1940 aangenomen op de Eben-Haëzerschool in de Jordaan.
    Naast de uitgave van circulaires van het comité ‘In Verdrukking Eén’, die ze tot in september voluit bleven ondertekenen, gingen Speelman en Kooistra ook aan spionage doen; er werden onder meer situatieschetsen en foto’s van militaire objecten gemaakt. Hierbij werden ze op weg geholpen door Jan Peppink, een student theologie aan de VU met wie Speelman op het gymnasium in de klas had gezeten.
    In de loop van september vroeg Peppink de beide Nieuwveners een aantal exemplaren te verspreiden van het eerste nummer van een illegaal blaadje dat Vrij Nederland heette. Het was opgericht door Frans Hofker, een twintigjarige PTT-employee uit Amsterdam. Het was zijn bedoeling geweest het eerste nummer op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina, te laten verschijnen, maar dat was niet gelukt. Pas in de loop van september was Hofker, bijgestaan door
‘Dat kunnen wij toch veel beter?’
een aantal vrienden, klaar met stencillen, en kon de oplage – in de kop stond 1001 exemplaren, maar het waren er slechts 130 – worden verspreid. De krantjes werden aan bekenden toegestuurd, willekeurig in brievenbussen gestopt en in trams en wachthuisjes neergelegd. ‘De dagbladen publiceren berichten en artikelen, welke hun oorsprong vinden in het filiaal van een propagandistisch leugenministerie van een zekere “Germaanse” staat’, stelde Hofker in zijn redactioneel voorwoord. ‘Deze artikelen hebben ten doel de volksmening te vergiftigen en den Nederlander te doen geloven, dat Engeland de bedrieger en Duitsland de bedrogene is.’ Vrij Nederland zou echter de waarheid brengen! In grote letters en onderstreept stond onder het voorwoord: ‘Ons land zal nooit een Duitse provincie worden! Leve het Vaderland. Leve het Koninklijk Huis. Leve onze bondgenoten!’
    In oktober verscheen in een oplage van 300 exemplaren het tweede nummer van VN. Na het verschijnen van het derde nummer (oplage 750), een maand later, zocht Hofker contact met de assistent-accountant Jan Kassies. VN begon Hofker en zijn kameraden boven het hoofd te groeien, en sommigen van hen voelden eigenlijk meer voor spionage. Kon VN niet overgedragen worden aan een groep die op persterrein meer bedreven was? De naam van Kassies viel. Kassies behoorde tot een groepje gereformeerde jongeren uit de Watergraafsmeer dat in juni 1940, uit afkeer van het NSB-blad Volk en Vaderland was gaan colporteren met Nederland en Oranje, het blad van de Antirevolutionaire Kiesvereniging. Het stond onder redactie van het Tweede- Kamerlid mr. A.B. Roosjen en de advocaat mr. N. Okma. Na de op 10 augustus in de Amsterdamse Apollohal gehouden betoging van antirevolutionairen en christelijk-historischen, waar druk met Nederland en Oranje was gevent, was het blad uit vrees voor een verbod omgedoopt in Hou en Trou, naar de ondertitel van het maandblad van de christelijke Oranjevereniging in Amsterdam-Oost: ‘Hou en Trou aan Kroon en Troon’. Maar het verbod was toch gekomen, begin september, na drie nummers.
    Na door de groep van Hofker te zijn benaderd, ging Kassies met een nummer van VN naar een vriend, de gereformeerde onderwijzer Kees Troost. ‘Ze kunnen het niet. Dat kunnen wij toch veel beter?’ Dat vond Troost ook. Blad, stencilmachine en papiervoorraad werden van Hofker overgenomen. Troost werd hoofdredacteur, Kassies kreeg de technische leiding en de jonge advocaat Arie van Namen werd verantwoordelijk voor de verspreiding. Van VN zou, in de woorden van Troost, ‘een echte krant’ worden gemaakt.


Kop van het ‘tweede’ Vrij Nederland dat werd geredigeerd door Kees Troost.
Het ‘derde’ Vrij Nederland
Ondanks het voornemen van Troost waren Speelman en Peppink ontevreden over VN. De stijl was te amateuristisch, de toon te vrijzinnig. Ze besloten zelf een blad te gaan uitgeven: Nederland Vrij! Het moest een christelijk-nationaal opinieblad worden, waaraan zo veel mogelijk terzake kundige, professionele auteurs zouden meewerken. Maar zover kwam het niet. In april 1941, kort na de verschijning van het tweede nummer, werd Peppink gearresteerd. Eind februari was de ‘Sicherheitsdienst’ (SD) VN op het spoor gekomen. Het oppakken van Troost, begin maart, betekende het begin van een arrestatiegolf, waarin ook Nederland Vrij! werd meegesleurd. Speelman bleef ternauwernood op vrije voeten en dook onder in het Groningse Sellingen, zijn geboorteplaats.
    Na een week of zes slaagde hij er weer in contact te krijgen met Henk Kooistra, die de dans ook op het nippertje was ontsprongen. In Zuidlaren, bij Wims oudere broer Jan, die psychiater was in de daar gevestigde inrichting ‘Dennenoord’, besloten zij VN voort te zetten. Het blad had zich een te grote naam verworven om het ter ziele te laten gaan. Speelman zag af van verdere uitgave van Nederland Vrij!; wellicht kon nu van VN het gewenste christelijk-nationale opinieblad gemaakt worden. Terug in Amsterdam werd de Haarlemse chemicus Henk Hos bij het opnieuw opzetten van VN betrokken. Hos had deel uitgemaakt van de spionagegroep Mekel-Schoemaker, die begin 1941 was opgerold.
    Speelman, Kooistra en Hos gingen op zoek naar een nieuwe redactie. Kooistra strikte het hoofd van de school, waaraan hij lesgaf: Henk van Randwijk. Van Randwijk had voor de oorlog als schrijver naam gemaakt met de romans Burgers in nood (1936) en Een zoon begraaft zijn vader (1938), boeken waaruit een sterk maatschappelijk engagement sprak. In politieke zin uitte dat zich in het lidmaatschap van de progressief-protestantse Christelijk-Democratische Unie (CDU), in 1936 door de generale synode van de Gereformeerde Kerken veroordeeld, samen met de NSB. Vanaf oktober 1940 nam hij deel aan de ‘Luntersche kring’, een naar het voorbeeld van de ‘Bekennende Kirche’ gevormde groep van veelal Barthiaans-georiënteerde predikanten en leken, die in pamfletten tot verzet opriep.
    Hos attendeerde Speelman op de volkenrechtgeleerde dr. Gesina van der Molen. Zij was in 1937 als eerste vrouw aan de VU gepromoveerd en had als journalist voor De Amsterdammer en De Standaard gewerkt. Hos kende haar van de ‘Vereniging voor Volkenbond en Vrede’.
    Het derde redactielid werd Arie van Namen, een van de weinigen uit de groep van Kassies en Troost die uit handen van de Duitsers waren gebleven. Onwetend van de groep-Speelman was ook Van Namen bezig geweest VN er weer bovenop te helpen. Na drie nummers te hebben vervaardigd en verspreid, was hem ter ore gekomen dat er nog een VN verscheen. Speelman en Van Namen – nota bene achterneven – besloten de handen ineen te slaan. VN kon voor de derde keer van start gaan. Op een avond in oktober 1941 werd bij Van Randwijk thuis ‘constituerend beraad’ gehouden. De gastheer stak resoluut van wal. Hij wilde een blad maken dat streed voor de democratie en het Huis van Oranje, dat uitging van de ‘vormende waarde’ voor volk en staat van het christendom en het humanisme en dat de noodzaak erkende tot vernieuwing van de maatschappij na de oorlog – alles onafhankelijk van kerk en partij. Daarmee konden de anderen wel instemmen, al vond Gesina van der Molen de christelijke duiding van VN rijkelijk vaag.
    Na een aantal vergaderingen in de Eben-Haëzerschool was de zaak ook organisatorisch in kannen en kruiken. Arie van Namen deed de eindredactie; later verzorgde hij ook het buitenlands overzicht en ging hij, bijgestaan door de Amsterdamse dichter Jan H. de Groot, losse berichten verzamelen. De
Van Randwijk stak resoluut van wal
hoofdartikelen werden door Van Randwijk en Van der Molen geschreven. Het vermenigvuldigen van de krant gebeurde aanvankelijk nog met de stencilmachine, maar vanaf december 1941 verscheen VN in druk. Speelman en Hos zorgden voor de verspreiding. Door de beperkte oplage kon dit aanvankelijk nog via de PTT. De nummers werden verstuurd in nagemaakte enveloppen van bedrijven en overheidsinstellingen. Met het stijgen van de oplage werd echter meer en meer gebruik gemaakt van het eigen verspreidingsapparaat dat Speelman en Hos op hun talrijke zwerftochten door het land opzetten.

Tegenstellingen
‘Hitler en zijn handlangers konden ons huis binnendringen omdat wij, de bewoners, sliepen en omdat wij niet meer wisten welke schatten wij te verdedigen hadden’, schreef Van Randwijk in het artikel ‘Revolutie of inbraak?’ dat in VN van januari 1942 verscheen. Er was niet geluisterd naar hen die hadden gewaarschuwd tegen het gevaar ‘dat Europa ten gronde zou gaan tenzij het zich economisch en sociaal en geestelijk zou durven herzien’. Die herziening zou volgens Van Randwijk alsnog plaatsvinden. Hij verwachtte, dat de oorlog een zuiverende, ‘bevrijdende’ werking zou hebben. De vooroorlogse kapitalistische samenleving, die voor massale werkloosheid en armoede geen oplossing had kunnen vinden, zou niet terugkeren. Als alternatief had Van Randwijk hoge verwachtingen van het Russische communistische systeem, en hij schroomde niet die in de kolommen van VN tot uiting te laten komen. ‘Wij verafschuwen het Russische politieke systeem. Het berust op het gewelddadig onderdrukken van afwijkende meeningen, precies zooals het Duitsche. Maar (...) het Russische sociale en economische stelsel zullen wij naar alle waarschijnlijkheid na den oorlog aan onze Oostgrenzen als buur hebben. Zullen wij dan trachten hier een soortement kapitalistisch regiem te handhaven?’, zo viel in het nummer van 1 april 1942 te lezen. ‘En wanneer onze niet-communistische maatschappij de risico’s van werkloosheid en pauperiseering, zelfs maar voor een klein deel handhaaft, dan behoeven wij over de keus van ons volk niet in twijfel te verkeeren.’
    Het werd Gesina van der Molen duidelijk dat de naoorlogse maatschappelijke vernieuwing, die op de eerste ‘constituerende’ vergadering van oktober 1941 in vage termen ter sprake was gekomen, voor Van Randwijk geen loze kreet was. En in de inhoud die hij daaraan gaf, kon zij zich niet vinden. Om meer tegenwicht te kunnen bieden, probeerde Van der Molen twee geestverwanten bij het blad te betrekken, te weten Jan Schouten en dr. J.A.H.J.S. Bruins Slot.
    Schouten was in 1933, toen Colijn premier werd, fractievoorzitter en voorzitter van de ARP geworden, om acht jaar later opnieuw in diens voetsporen te treden. Na de wegvoering van Colijn in juni 1941 was hij de nieuwe leider geworden van de zogenaamde ‘twaalf apostelen’, die na het verbod op massabijeenkomsten van september 1940 door Colijn het land in waren gestuurd om de kiesverenigingen in kleine vergaderingen te bezielen. Na het verbod van het ARP-orgaan Nederlandsche Gedachten in april 1941, was Schouten gaan denken over een illegaal blad, óók vanwege de bedenkelijke koers die De Standaard onder chef-redacteur Taeke Cnossen was gaan varen. De Duitsers hadden het antirevolutionaire dagblad de NSB’er Max Blokzijl, gehaat om zijn pro-Duitse radiopraatjes, als redacteur opgedrongen. Colijn had zich hierop weliswaar als hoofdredacteur teruggetrokken, maar De Standaard opheffen, wat Schouten wilde, ging hem te ver. Het zou goed zijn als anderen, die minder verantwoordelijkheid hadden te dragen, de krant door de oorlog zouden loodsen, zodat er bij de bevrijding direct een spreekbuis van en voor de antirevolutionairen zou zijn. Colijn had onder meer aan Bruins Slot gedacht, de jonge burgemeester van het Groningse Adorp die met zijn artikelen in AR-Staatkunde en het Calvinistisch Weekblad blijk had gegeven over een vaardige pen te beschikken. Bruins Slot was niet op Colijns verzoek ingegaan, ook niet na aandringen van prof.mr. V.H. Rutgers, zijn schoonvader. ‘Afgezien van alle positie en status – ik mag evenmin voor Baäl knielen als u’, had hij Colijn gezegd. Een half jaar later had Bruins Slot zich opnieuw onbuigzaam getoond. Toen op 1 september 1941 het leidersbeginsel in het provincie- en gemeentebestuur werd
‘Ik mag evenmin voor Baäl knielen als u’
ingevoerd, nam hij ontslag als burgemeester. Bruins Slot was zich vervolgens geheel gaan wijden aan de ondergrondse ARP. In het noorden van het land belegde hij vele bijeenkomsten, die nadat in juni 1941 ook kleine vergaderingen waren verboden, dikwijls onder het mom van bijbelkringen werden gehouden. Maar moesten de antirevolutionairen ook niet in geschrift geïnspireerd worden? VN deed dat niet. De toon van het blad was Bruins Slot te ‘links’ – dat had hij de redactie via een verspreider laten weten.
    Gesina van der Molen bewoog Van Randwijk zowel met Schouten als met Bruins Slot – met laatstgenoemde had zij gestudeerd – te gaan praten, maar beide gesprekken liepen op niets uit. Karakters en politieke overtuigingen liepen te ver uiteen. VN bleef het stempel van Van Randwijk dragen, en dat ging Van der Molen hoe langer hoe zwaarder vallen. Tussen haar en Van Randwijk trad een verwijdering op, die door de inval van de SD tijdens een vergadering in Noordwijk, eind juni 1942, alleen maar groter werd. Een gearresteerde verspreider was na hevige martelingen informant van de SD geworden en had de plaats van samenkomst prijsgegeven. Van Randwijk, Van der Molen, haar vriendin Mies Nolte en Jan H. de Groot werden gearresteerd. Van Randwijk en De Groot kwamen na enkele dagen weer vrij, de beide vrouwen pas na vier weken. De verwijten aan het adres van Speelman en Hos waren niet van de lucht. Hoe was het mogelijk, dat een vrijgekomen medewerker weer zo gemakkelijk in de organisatie kon doordringen? Van der Molen eiste dat VN met het duo brak. Van Randwijk weigerde. Hoewel hij ook van mening was dat Speelman en Hos soms roekeloos waren en het hem ook allerminst beviel dat zij met revolvers rondliepen, vond hij een dergelijke drastische maatregel voorbarig. Dat de verspreiding van VN grotendeels op Speelman en Hos dreef, zal aan Van Randwijks terughoudendheid niet vreemd zijn geweest.
    Het nummer van eind juli bracht nog meer olie op het vuur. Daarin viel te lezen dat het Huis van Oranje in het naoorlogse vernieuwingsproces ‘een machtige factor’ kon zijn. Dat schoot vele antirevolutionairen in het verkeerde keelgat, want kwam dat proces blijkens eerdere nummers niet neer op een omwenteling in communistische zin?! Hier en daar werd zelfs geweigerd het nummer te verspreiden. Via Speelman en Hos kwam dat ook Van der Molen ter ore; het deed VN nog meer van haar vervreemden.


Henk Hos, circa 1940. Bij zijn proces in januari 1941 zei Hos: ‘Wat ik gedaan heb, heb ik uit overtuiging gedaan en ik ben bereid er voor te sterven’. Hij werd in 1944 terechtgesteld.
(Foto HDC)
    Toen Van Namen en Van Randwijk enkele weken later eigenmachtig een passage in een van haar artikelen wijzigden, was de maat vol. Het betrof een beschouwing over het fusilleren van vijf gijzelaars uit Sint-Michielsgestel. In dit Noord-Brabantse dorp hielden de Duitsers in het kleinseminarie ‘Beekvliet’ al enkele maanden een grote groep vooraanstaande Nederlanders vast. ‘Wanneer het door de kuiperijen van de emigrantenclique te Londen tot gewelddadige handelingen tegen Nederlanders en Duitsers in de bezette gebieden zou komen en de rust en orde verstoord worden, dan staan deze gijzelaars met hun leven hiervoor borg’, had het ‘Reichskommissariat’ gedreigd. Op 15 augustus was het zover. Als represaille voor een – mislukte – aanslag op een trein met Duitse verlofgangers in Rotterdam werden vijf gijzelaars, allen Rotterdammers, doodgeschoten.
    In haar artikel trok Van der Molen, tot ontsteltenis van de hele VN-top, de conclusie dat een bezettingsmacht in bepaalde situaties gerechtigd was gijzelaars te doden. Het werd immers niet uitdrukkelijk door het Landoorlogreglement verboden. Voor het tegenargument dat de druk der omstandigheden geen plaats bood voor volkenrechtelijke bespiegelingen, was Van der Molen ongevoelig. Als christen mocht je geen vals getuigenis spreken, ook niet in oorlogstijd. Zo was liegen tijdens een Duits verhoor voor haar uit den boze; in principiële zaken zei je de waarheid, in niet-principiële zaken gebruikte je ‘misleidingen’. Omdat Van der Molen niet te vermurwen was, schrapten Van Namen en Van Randwijk op eigen gezag haar conclusie. Daarvoor in de plaats kwam de passage dat het doden van gijzelaars weliswaar niet expliciet door het Landoorlogreglement werd verboden, maar dat dat ook niet zo verwonderlijk was; bij de opstelling ervan, in 1907, was een totale oorlog met alle onmenselijke wreedheden van dien ondenkbaar geweest. ‘Wij wijzen (...) er onze lezers dus nadrukkelijk op dat het doden van gijzelaars moord is!’, luidde de slotzin van het artikel, dat in het nummer van 19 augustus 1942 verscheen. Van der Molen was woedend en trok zich uit de VN-groep terug.
    Een maand later begon zich een andere breuk af te tekenen – die met Wim Speelman en Henk Hos. Had Van Randwijk hen na de overval in Noordwijk, eind juni 1942, nog de hand boven het hoofd gehouden, na nieuwe arrestaties in september en oktober riep hij Speelman op het matje. Van Randwijk eiste inzage in zijn netwerk van contacten en aanvaarding van de redactie als leidinggevend orgaan. Speelman piekerde er niet over. Hij had samen met Henk Hos het verspreidingsapparaat opgebouwd, stad en land afgereisd, grote risico’s gelopen; dan zou hij zich nu moeten onderwerpen aan Van Randwijk, die pas een jaar bij VN betrokken was, terwijl hijzelf al in september 1940 het eerste nummer van de krant had verspreid? Geen sprake van!
    Van Randwijk besloot hierop de contacten met Speelman en Hos te beperken, en zich voor de verspreiding meer te verlaten op Jo Pellicaan en Hebe Charlotte Kohlbrugge. Pellicaan, secretaris van het protestantse werkliedenverbond ‘Patrimonium’, was afkomstig uit de groep van Kassies en Troost. Arie van Namen had hem in de zomer van 1941 weer bij VN gehaald. Kohlbrugge had in 1938 en 1939 in Duitsland gewerkt waar ze actief was geweest in de ‘Bekennende Kirche’, en was een van de initiatiefnemers van de ‘Luntersche kring’. Van Randwijk, vanaf oktober 1940 deel uit makend van die kring, had Hebe Kohlbrugge al gauw bij de top van VN betrokken. Die top stond in het najaar van 1942 op springen.

Breuk met Van Randwijk
In de eerste dagen van december 1942 werd bekend dat Henk Hos op 30 november was gepakt. Nadat hij samen met Speelman door Van Randwijk op een zijspoor was gezet, had Hos met zijn ziel onder zijn arm rondgelopen. Vlak voor zijn arrestatie was hij bij de Wormerveerder Jaap Boot, VN-verspreider van het eerste uur in Noord-Holland, komen aanlopen, volkomen gedesillusioneerd. ‘Tegen de Gestapo kan ik vechten, niet tegen mijn eigen mensen’, zei hij tegen Boot. Hij kwam afscheid nemen, hij ging naar Engeland. Korte tijd later kwam het bericht dat hij in een Haarlemse fotozaak was gearresteerd. Henk Hos zou in januari 1944 ter dood worden veroordeeld en drie maanden later op de Waalsdorpervlakte worden gefusilleerd.
    De arrestatie van Hos deed de spanning binnen de VN-organisatie tot het kookpunt stijgen. Als hij zou doorslaan, was de ramp niet te overzien. En hoe waren de Duitsers hem trouwens op het spoor
‘Wer ist der Spielmann?’
gekomen? Sinds de inval in Noordwijk van juni 1942 staken na elke arrestatie wel geruchten over verraad de kop op, ook nu. Toen de SD tien dagen na de arrestatie van Hos een bespreking in het Parkhotel aan de Amsterdamse Stadhouderskade overviel en ook Wim Speelman arresteerde (‘Wer ist der Spielmann?’), waren velen er zeker van: er was weer een verrader actief. In zijn cel in het Noord-Brabantse Haaren, waar het kleinseminarie dienst deed als SD-gevangenis, kwam Speelman ook tot die – naar later bleek juiste – conclusie. VN was onveilig geworden. Gevoegd bij de perikelen over de redactionele koers en de competentiekwestie, bracht het Speelman tot het besluit dat, mocht hij vrijkomen, hij niet meer naar Van Randwijk en de zijnen zou teruggaan. Er moest een nieuw blad komen!
    Die knoop werd ook in Meppel doorgehakt. Daar staken kort na Speelmans arrestatie een aantal VN-verspreiders uit het noorden de koppen bij elkaar. Ontevreden over de politieke koers van de krant waren ze eigenlijk al vanaf het januarinummer. De eis van Van Randwijk dat het verspreidingsapparaat zich aan de redactie diende te onderschikken, had nog meer kwaad bloed gezet. En nu was VN ook nog eens ‘besmet’ door verraad! Was het niet opvallend dat juist Speelman en Hos, de ‘rebellerende’ leiders van het verspreidingsapparaat, slachtoffer waren geworden? Het kon best eens het werk zijn van Hebe Kohlbrugge (‘Chrisje’), werd in de ‘Meppeler-groep’ hardop gedacht. Had ze zich, ‘bazig en hoogmoedig’ als ze was, niet al te graag op het eerste plan geplaatst, nadat Speelman en Hos met Van Randwijk in aanvaring waren gekomen? Later zou blijken dat de verdenkingen tegen Kohlbrugge ongegrond waren. Een jonge cadet, W. Pasdeloup, had de SD op het spoor van Hos en Speelman gezet. Pasdeloup, een spionagecontact van de VN-groep, was begin 1942 gearresteerd. Met het dreigement zijn joodse verloofde op transport te stellen, hadden de Duitsers hem gedwongen als infiltrant te gaan werken.
    Gezinspeeld op een nieuwe krant had de ‘Meppeler-groep’ al eerder – nu werd de daad bij het woord gevoegd. Er werd besloten een nieuwe redactie te zoeken. In afwachting daarvan werd vlak voor Kerst een eigen editie van VN uitgegeven, waarin een artikel over naoorlogse politieke hervormingen was vervangen door een fel en nogal smakeloos stuk dat de draak stak met de benoeming van Mussert tot ‘Leider van het Nederlandsche volk’. ‘Deze miezerige dwerg, deze impotente lieveling van zijn tante, deze Mussert, Musart, Mutsaert (d.i. schelm, ellendeling, lafaard, vuilspuiter) kruipt als het gevaar geweken is ergens in Nederland onder het hooi vandaan, aanvaardt zijn schijnmacht uit de handen van ’s lands doodsvijand en laat anderen voor deze eerlooze comedie den prijs betalen, den prijs van Hollands rijkdom, Hollands arbeidskracht, Hollands vrijheid, Hollands eer, den prijs van Hollands bloed!’ Dat was de taal waarop de lezers volgens de ‘Meppeler-groep’ zaten te wachten! – niet op die ‘toekomstschrijverij’ van Van Randwijk.



Gesina van der Molen, 1940. In augustus 1942 keerde ze Vrij Nederland de rug toe. In januari 1943 ging ze deel uit maken van de redactie van Trouw, waarvan de oprichting bij haar thuis plaatsvond.
(Foto HDC)
Speelman ontsnapt
Op de avond van 30 december 1942 slaagde Wim Speelman erin enkele tralies van zijn celraam los te wrikken. Aan zijn aaneengeknoopte beddengoed liet hij zich naar beneden zakken. Halverwege scheurde dat echter af waardoor Speelman een zware val op zijn rug maakte. Krimpend van de pijn slaagde hij erin zich achter een heg te slepen. Een door zijn val gealarmeerde schildwacht kwam poolshoogte nemen, bescheen de muur met zijn zaklantaarn, maar deed dit niet hoog genoeg; het stukje beddengoed dat nog uit het raam hing, merkte hij niet op. Het lukte Speelman vervolgens de gracht over te komen. Op sokken liep hij naar Den Bosch, waar hij ’s morgens vroeg bij een hem bekende gereformeerde predikant aanklopte. Hij kreeg een jas en een paar schoenen, nam de trein naar Utrecht, om zich daar door een betrouwbare arts aan zijn rug te laten behandelen. Daarop reisde Speelman naar De Lichtmis, vlakbij Staphorst. Hij wist dat zijn verloofde, Mien Bouwman, daar de oudejaarsavond doorbracht.
    Kort na de jaarwisseling belegde Speelman een vergadering met de ‘Meppeler-groep’, waar werd besloten een eigen blad uit te gaan geven. Dat het nieuwe blad weer Vrij Nederland zou gaan heten, was voor Speelman een uitgemaakte zaak. Hij had het immers al in september 1940 helpen verspreiden; Van Randwijk was er pas een jaar later bijgekomen. Door toedoen van Gesina van der Molen zag Speelman echter van zijn voornemen af.
    Nog maar een half jaar geleden, na de arrestaties in Noordwijk, wilde Van der Molen niets meer met hem en Hos te maken hebben. Ze vond hen veel te onstuimig. Maar ook Van der Molen onderkende de noodzaak van een rechtzinnig verzetsblad – dat wist Speelman. Hij zocht contact en legde haar zijn plannen voor. ‘De jongensachtige bravour, die er in het begin nog wel eens was, was nu geheel verdwenen’, schreef Van der Molen later. ‘In die weken in Haaren was zijn innerlijk leven onmiskenbaar verdiept. Geestelijk was hij daar tot vollen wasdom gekomen. Het was of God hem in de afzondering nu geheel bekwaamd had tot zijn taak.’ Ze verklaarde zich bereid aan het nieuwe blad mee te werken, maar dan moest Speelman de naam Vrij Nederland aan Van Randwijk laten. Gealarmeerd door berichten dat er een nieuw blad onder dezelfde naam in de maak was, had Van Randwijk haar met klem gevraagd Speelman te bewegen een andere naam te kiezen. Als aanvoerder van een uitgetreden minderheid kon hij geen rechten laten gelden op de naam Vrij Nederland. Bovendien zou een zo overduidelijk teken van tweespalt het verzet schaden en de Duitsers in de kaart spelen. Dat vond Van der Molen ook. Ze slaagde erin Speelman te overtuigen: hij liet de naam Vrij Nederland vallen.
    Op aanraden van Van der Molen benaderde Speelman ook Bruins Slot. Samen met Mien Bouwman ging hij naar de Kamplaan in Groningen, waar Bruins Slot na zijn ontslag als burgemeester was gaan wonen. ‘Ik zie hem nog zitten voor mij’, herinnerde deze zich later, ‘met verfomfaaide kleeren, met een ronden rug, het hoofd erg in de schouders en met een bleek, mager gevangenisgezicht, maar daarin een paar oogen, die al dat andere te niet deden. Donkere, levendige oogen, waaruit een felle vitaliteit straalde.’
    Bruins Slot vertelde Speelman dat er in de illegale ARP behoefte bestond aan een blad dat een andere, betere politieke voorlichting gaf dan VN deed. Hierop maakte Speelman duidelijk dat een zuiver antirevolutionair blad bij zijn verspreidersgroep op bezwaren zou stuiten. Daarin waren ook figuren actief met een andere geestelijke achtergrond. Speelman hoefde zich geen zorgen te maken, antwoordde Bruins Slot. Het blad zou een christelijk-nationaal karakter hebben in de geest van Groen van Prinsterer. Het zou geen orgaan van de ondergrondse ARP worden, maar dat betekende niet, zo voegde Bruins Slot eraan toe, dat een antirevolutionair geluid achterwege zou blijven. Daarmee kon Speelman instemmen. Wat betreft de competentiekwestie, die in VN zoveel stof had doen opwaaien, kwamen beiden een strikte scheiding tussen redactie en technisch apparaat overeen: de redactie bepaalde de inhoud van de krant; het technisch apparaat regelde het drukken en verspreiden en had de vrije hand in het leggen van de daarvoor benodigde contacten.
    Enkele dagen later legde Speelman zijn verspreiders op een vergadering in Ede voor, wat hij met Van der Molen en Bruins Slot was overeengekomen. Ze gingen akkoord, al kostte het moeite afstand te moeten doen van de naam Vrij Nederland – die was na tweeëneenhalf jaar een begrip geworden.



De Oranje-bode, die eind januari 1943 ter gelegenheid van de geboorte van prinses Margriet werd verspreid, was het eerste nummer van Trouw.
Trouw wordt opgericht
In afwachting van de nieuwe krant verscheen eind januari ’43, ter gelegenheid van de geboorte van prinses Margriet op de negentiende van die maand, de Oranje-bode. De artikelen waren van de hand van Van der Molen en Schouten. De krant was gedrukt in Meppel, door Henk Veldhuis (‘Vosje’), actief in de plaatselijke knokploeg, en F. Veenstra, mede-eigenaar van drukkerij Veenstra en De Vries, waar drie nachten lang was geploeterd. De bedoeling was dat de gehele oplage op oranjepapier zou worden gedrukt, maar daar waren Veldhuis en Veenstra al gauw doorheen geraakt. Door met oranje inkt op wit papier verder te drukken, was de gehele oplage, die zo’n 8000 exemplaren bedroeg, toch oranje geworden. ‘Holland groeit weer! Holland bloeit weer!, stond er op de voorpagina. Daaronder de woorden van Bilderdijk:

                            Ja, zij zullen
                            Zich vervullen.
                            Deze tijden van geluk!
                            Dees ellenden
                            Gaan volenden;
                            En, verpletterd wordt het juk.

Een aantal dagen later kreeg het blad zijn definitieve naam. Op 30 januari, precies tien jaar na Hitlers ‘Machtübernahme’, vond ten huize van Gesina van der Molen, Klapheklaan 14 in Aerdenhout, de eerste redactievergadering plaats. Behalve de gastvrouw, Bruins Slot en Schouten was ook de journalist Elbert van Ruller aanwezig. Van Ruller had van 1925 tot 1936 voor De Graafschapper gewerkt en was van 1936 tot de opheffing in oktober 1941 redacteur van De Rotterdammer geweest. Evenals Bruins Slot, die een maand eerder werkloos was geworden, was Van Ruller zich helemaal aan de ondergrondse ARP gaan wijden. In december 1942, op een van de door hem belegde vergaderingen in Klundert, was hij in gesprek geraakt met Kees van Drimmelen, een jonge manufacturier uit die plaats. Van Drimmelen vertelde vanaf juli dat jaar een illegaal antirevolutionair blaadje uit te geven, getiteld Nederland en Oranje. Het werd hem echter allemaal wat te veel. Kon Van Ruller niet wat stukken schrijven?
    Van Ruller had zijn medewerking toegezegd en was vervolgens naar Schouten gegaan met de vraag of Van Drimmelens blad – de titel was inmiddels gewijzigd in Het 3-voudig snoer: God, Nederland, Oranje – niet het beoogde antirevolutionaire verzetsblad kon worden. Schouten, na een gevangenschap van zes maanden juist weer op vrije voeten, had de boot afgehouden; hij wilde de uitgave liever van het illegale partijkader laten uitgaan. Van Ruller zou nog wel van hem horen. Schouten hield woord: Van Ruller ontving de boodschap om op zaterdag 30 januari vanuit Rotterdam een bepaalde trein naar Haarlem te nemen; in die trein zou hij Schouten treffen. Rond twee uur die middag arriveerden Schouten en Van Ruller in Aerdenhout bij het huis van Gesina van der Molen.
    Schouten, die de vergadering had belegd, stelde dat er behoefte was aan een verzetsblad voor het positief-christelijke volksdeel. VN was dat immers niet meer. De wending die de oorlog had genomen (aan het oostfront waren de Duitsers in het defensief gedrongen, in Afrika was Rommel eind oktober 1942 bij El Alamein door Montgomery verslagen, de invasie in West-Europa werd spoedig verwacht), noopte met het oog op de bevrijding tot principiële voorlichting. Bruins Slot, Van der Molen en Van Ruller konden daar van harte mee instemmen.
    Hoe het blad te noemen? Geopperd werd Hou en Trou, naar het blad waarmee Kassies en zijn vrienden in augustus 1940 hadden gecolporteerd. Maar dat was een uitgesproken partijblad geweest – zou die naam bij Speelman c.s. wel goed vallen? Bovendien zaten nog jongens uit de groep van Kassies vast. Zouden die niet in moeilijkheden worden gebracht als er opnieuw een blad met die naam opdook? Waarom het blad dan niet kortweg Trouw noemen, moet Schouten toen naar verluidt hebben geopperd. Die naam vond algemene instemming.
    Vervolgens kwam de technische kant van de zaak aan de orde. Schouten wilde voor het drukken en verspreiden het partijapparaat inschakelen. Van der Molen maakte zich sterk voor de op illegaal terrein meer ervaren groep van Wim Speelman. Schouten vroeg zich daarop af of de geestelijke achtergrond van die groep wel aansloot bij die van Trouw; niet allen behoorden tot de antirevolutionaire richting, en de groep als geheel was niet politiek georiënteerd, wat Trouw wel zou zijn. Dat werd door de anderen beaamd, maar niet als onoverkomelijk beschouwd. Had Speelman zich al niet akkoord verklaard, dat de krant een antirevolutionair geluid zou laten horen?! Schouten ging akkoord. De oprichting van Trouw was een feit.
    Drie weken later verscheen het eerste nummer van Trouw. Ter informatie aan de lezers werd in een kadertje op de voorpagina vermeld: ‘Als eerste nummer van dit blad verscheen de “Oranje-bode”, die speciaal gewijd was aan de geboorte van onze jongste prinses. Daarom is dit no.2.’



Klapheklaan 14, Aerdenhout.
Het huis van Gesina van der Molen waar Trouw werd opgericht.

(Foto HDC)


Print: Hoofdstuk 1 - Vrij Nederland

Print: Hoofdstuk 1 - Vrij Nederland

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak