Hoofdstuk 7 – Naar een Christelijke Volkspartij?
In: Peter Bak, Harde koppen, rechte lijnen. De lokale en regionale edities van Trouw in oorlogstijd
(Amsterdam-Kampen 1993)
‘Het zou grote dwaasheid zijn om na vijf jaar bezetting en stagnering van het normale politieke leven wederom verhoudingen van voorheen in het leven te roepen, die reeds toen als onbevredigend werden aangemerkt.’ Het waren woorden van Bruins Slot, te lezen in het artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ dat in het Trouw-nummer van februari 1945 was opgenomen. Bruins Slot doelde op het versplinterde politieke bestel dat gedurende de crisisjaren niet had uitgeblonken in daadkracht. De hokjes- en schotjesgeest diende tot het verleden te behoren, ook onder het protestants-christelijke deel van de bevolking. De scheiding tussen antirevolutionairen en christelijk-historischen was volgens Bruins Slot weliswaar ‘historisch verklaarbaar’, ‘bevredigend was zij niet’. Het moment was aangebroken de breuk tussen Kuyper en De Savornin Lohman ongedaan te maken en antirevolutionairen en christelijk-historischen na de bevrijding, ná de tijdelijke heroprichting van de oude partijen – die waren met het oog op ‘de terstond noodzakelijke politieke voorlichting’ onmisbaar – te verenigen in één partij. Maar met de voorbereidingen moest nu al begonnen worden. ‘Nu is het tijd. Laten wij tot heil van land en volk in dezen de hand aan de ploeg slaan.’
    In een extra nummer dat eind maart werd verspreid, ging Bruins Slot dieper in op wat nu heette de
‘Men merkte wel dat er iets scheef zat, maar peilde de diepte van het probleem niet’
Christelijk-Nationale Partij. Op die naamswijziging had André Donner aangedrongen: ‘volks’ riekte naar het nationaal-socialistische ‘völkisch’. Men zou echter doorgaans van Christelijke Volkspartij (CVP) blijven spreken en schrijven. In het extra nummer schreef Bruins Slot dat de nieuwe partij vooral op sociaal-economisch terrein een belangrijke taak had te vervullen. De christelijke politieke partijen hadden dat terrein voor de oorlog ernstig verwaarloosd. ‘Men heeft eigenlijk niet beseft, dat de maatschappelijke orde, zooals wij die voor 1940 in Nederland gehad hebben, niet voldeed aan de eischen die het Evangelie stelt aan een rechtvaardige maatschappelijke orde. (...) Men zag den nood niet. Men merkte wel, dat er iets scheef zat, maar peilde de diepte van het probleem niet. In wezen was dit een religieus tekort.’
    Bruins Slot benadrukte in het extra nummer nogmaals dat de nieuwe partij pas na de bevrijding zou worden opgericht. Nu al een beginselprogram opstellen was ongewenst, want dat vereiste een brede discussie, die zolang de bezetting nog duurde niet kon worden gevoerd. Het was wél gewenst dat de gedachte op nationaal, regionaal en lokaal niveau werd besproken, waarbij Bruins Slot niet naliet te zeggen dat de kans van slagen het grootst was ‘wanneer de oude organisaties en ook de goede en belangrijke figuren van de oude organisaties hun medewerking verlenen’. Onder verspreiders en lezers werd daar wel anders over gedacht.



Trouw neemt het voortouw tot fusie van ARP en CHU.
‘De zaak is en marche’
Antirevolutionairen en christelijk-historischen, die samen optrokken om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken: de woorden waren Klaas Norel, redacteur van de in de kop van Noord-Holland verschijnende edities van Trouw, uit het hart gegrepen. Enthousiast als hij was over het door Trouw genomen initiatief, viel hem het niet gemakkelijk daarover in zijn artikelen ‘in het algemeene te blijven, en niet veel meer te zeggen dan dingen, waarover wij het allen eens zijn’, biechtte hij aan de redactie in Amsterdam op. ‘Ik ben ook altijd zoo vrij geweest om te schrijven wat ik op mijn hart had. In dat opzicht had een eigen krantje, dat op zijn eigen beenen stond, toch ook wat voor.’
    Dat ‘eigen krantje’ was het antirevolutionaire dagblad De Vrije Westfries, dat door de Duitsers was verboden omdat Norel als hoofdredacteur geen geheim had gemaakt van zijn anti-Duitse gezindheid. Al in juni 1940 legde de bezetter de krant, die in Enkhuizen en omgeving verscheen, een tijdelijk verschijningsverbod op; Norel werd tweeënhalve week vastgehouden in het Amsterdamse huis van bewaring aan de Weteringschans. In april 1941 werd De Vrije Westfries definitief verboden. Norel zette zich vervolgens volledig aan het schrijven van historische romans. Na in de winter van 1940-41 een boek te hebben gepubliceerd over Jan Pietersz. Coen (Dispereert niet!), nam hij nu een van diens opvolgers als Gouverneur-generaal van Indië, Anthony van Diemen, tot onderwerp van een boek (Anthony van Diemen: van bankroetier tot landvoogd). Boeken over de Nederlandse bloeitijd, de Gouden Eeuw, waren in de oorlog erg populair. Norels weigering toe te treden tot de Kultuurkamer maakte in het voorjaar van 1942 een einde aan zijn publicatiemogelijkheden.
    Begin 1943 werd Norel in Enkhuizen en omgeving actief voor de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO); hij droeg zorg voor de financiën en ging op pad voor onderduikeradressen. Ook was Norel bij het Schoolverzet betrokken. Samen met F. de Boer, hoofd van de dr. A. Kuyperschool in Andijk leidde hij de Inspectie-Hoorn van het Schoolverzet. Na de rampzalige SD-overval op de provinciale LO-vergadering in Hoorn op 19 oktober 1943 moest Norel de wijk nemen. Hij dook onder in Soest, maar hield het daar niet lang uit en keerde naar Enkhuizen terug.
    In het najaar van 1944 werd Norel door Piet Tjeerdsma aangetrokken als redacteur van de dagelijkse speciale uitgave voor West-Friesland, die in Hoorn, Medemblik en Enkhuizen verscheen. Korte tijd later werd hij ook redacteur van de edities die – eveneens dagelijks – in Alkmaar en omgeving, Heerhugowaard, het Noorderkwartier (Schagen en omstreken) en de Wieringermeer verschenen. Norel (‘De Vries’) zat toen ondergedoken in Heerhugowaard, aan de Stationsweg.
    Niet ver daar vandaan, op de boerderij van Paul den Hartigh aan de Middenweg, werden de speciale uitgaven voor Alkmaar en omstreken en Heerhugowaard gestencild. Den Hartigh was een zwager van Piet de Graaf, die eind november de Heerhugowaardse uitgave was begonnen. De Graaf was in augustus 1944 uit gevangenschap bevrijd. Na enige tijd wat doelloos te hebben rondgelopen, was hij begin november in Alkmaar Front- en Wereldnieuws begonnen. Vanaf de dertiende van die maand was Trouw-verspreider Jan de Jonge daar ook een speciale uitgave van Trouw gaan uitgeven. Na overleg had De Graaf zijn Front- en Wereldnieuws gestaakt – in dat nieuws werd immers ook door Trouw voorzien – en zijn werkterrein verplaatst naar Heerhugowaard, waar hij op 22 november een nieuwsbulletin van Trouw was begonnen. De radio waarmee nieuws van Radio Oranje en de BBC werd opgevangen en de type- en stencilmachine waren verborgen in de hooiberg van zijn zwager. Vanaf begin januari werd daar ook de speciale uitgave voor Alkmaar vervaardigd. Met behulp van het electriciteitsbedrijf hield men de hele oorlog stroom voor het licht en de radio. Trouw kreeg namelijk de sleutel van het transformatorhuisje in handen gespeeld. ’s Avonds om elf uur werd de stroom ingeschakeld en ’s morgens vroeg, na het laatste nieuws uit Londen, ging de knop weer om. De berichten werden dan uitgewerkt en op de achterkant van de speciale uitgave gestencild. Op de voorkant kwam een artikel van de redactie in Amsterdam of een bijdrage van Norel.
    In zijn artikelen had Norel zich al voor de verschijning van het artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ afgezet tegen de sterke verdeeldheid, die de Nederlandse samenleving voor de oorlog had gekenmerkt. Aan ‘de sterke isolatie van onderscheiden volksgroepen’ moest een einde gemaakt worden, schreef hij op 16 januari in de speciale uitgave voor West-Friesland. Na de bevrijding moest Nederland herrijzen als een volk ‘één van hart en één van zin, vol liefde voor zijn vaderland, eendrachtig om zijn koningin geschaard’. Norel voegde er uitdrukkelijk aan toe ‘een waarlijk Nederlandsche eenheid’ te bedoelen, geen eenheid van Duits, Italiaans of Russisch model. Een partij, unie dan wel beweging die het gehele volk wilde omvatten, was on-Nederlands; Nederlands was een ‘eenheid in verscheidenheid’. Hoe met behoud van eigen overtuiging één te worden, leerde het leven in de illegaliteit, de gevangenissen en de concentratiekampen, stelde Norel vier dagen later in dezelfde editie. Groepen die elkaar voor de oorlog amper kenden, werkten hartelijk samen. Hopelijk zou dat straks na de bevrijding, bij de opbouw van het nieuwe Nederland, ook gebeuren.
    Blijkens zijn artikel
Groepen die elkaar voor de oorlog amper kenden, werkten hartelijk samen
‘Nieuwe perspectieven’, dat op 21 februari in de speciale uitgave voor West-Friesland II verscheen, zag Norel zelfs mogelijkheden de ‘breede en diepe kloof’ te dempen, die voor de oorlog tussen christenen en socialisten had bestaan. Zette de ideologische kentering die in de tweede helft van de jaren dertig bij de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was gekomen, zich door, dan scheen Norel samenwerking mogelijk, ‘zooals ook Protestantsch-Christelijken en Roomsch-Katholieken uitnemend hebben kunnen samenwerken, ondanks hun onderscheid in denkwijze en begrippen op fundamenteele punten’.
    Dat het landelijke Trouw de Christelijke Volkspartij vooral op sociaal-economisch terrein een belangrijke taak toedichtte, klonk Norel als muziek in de oren. Op 16 maart, in de speciale uitgave voor West-Friesland II, rekende hij af met de werkloosheidsbestrijding van de jaren dertig, en daarmee impliciet met de aanpassingspolitiek van Colijn. Men had de blik te zeer op de penning om oog te hebben voor ‘het geweldige moreele kwaad, dat mannen in de kracht van het leven lanterfanten’, schreef hij in het artikel ‘Sociale hervormingen’. Er was verzuimd het in 1935 door de SDAP gepubliceerde Plan van de Arbeid op zijn merites te beoordelen. In dat plan, dat drie jaar achtereen 200 miljoen gulden wilde besteden aan grootscheepse openbare werken om de werkloosheid te lijf te gaan, stak volgens Norel ‘veel goeds’. Zuinigheid en het feit dat het uit het ‘hokje’ van de SDAP kwam, hadden het plan echter al bij voorbaat kansloos gemaakt. Dit hadden de socialisten volgens Norel ook deels aan zichzelf te wijten; ze wilden teveel politieke munt uit het plan slaan.
    Enkele dagen na de verschijning van ‘Sociale hervormingen’ had Norel een gesprek met Donner, de pas aangestelde redactiesecretaris. De redactie was niet zo gelukkig met zijn artikelen, kreeg Norel van Donner te horen. Wat er precies aan schortte, is onbekend, maar verondersteld mag worden dat men in Amsterdam weinig waardering had voor Norels perspectief van samenwerking met de socialisten en zijn nauwelijks verholen kritiek op ‘de gave gulden’ van Colijn. Twee maanden eerder, in het landelijke nummer van midden januari, had het landelijke Trouw afstand genomen van Paraat, dat gold als het illegale orgaan van de SDAP, en het op die partij georiënteerde Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Gebruikmakend van de roep om ‘eenheid’ en ‘vernieuwing’, probeerde Paraat volgens Trouw met verdachtmakingen aan het adres van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (RKWV) de christelijke arbeider naar het NVV te lokken. ‘Het aanpassingswerk van “Colijn & Co.” moet daarvoor nog opgeld doen. Allemaal afgezaagde argumenten uit de oude doos.’


De Heerhugowaardse luisterpost van Trouw (Foto HDC)
    Eind maart verscheen in alle vijf door Norel geredigeerde edities het artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’. Norel schreef enthousiast over ‘een gemeente in Noord-Holland’ waar antirevolutionairen en christelijk-historischen al vóór de publicatie van het artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ samen om de tafel waren gaan zitten. Men had elkaar al zo goed kunnen vinden dat was besloten na de bevrijding beide afdelingen niet opnieuw op te richten, maar meteen te beginnen ‘onder een nieuwe naam en met een schoone lei’. Daartegen waren ook bezwaren geuit, door ouderen ‘die hechten aan de oude namen’, en door hen ‘die tijdens de bezetting het illegale politieke leven niet of nauwelijks hebben meegeleefd’; zij vormden echter een minderheid. De toekomst was volgens Norel aan ‘die groote en krachtige generatie, die in den oorlogstijd is opgegroeid’, die genoeg had van ‘onnoodige verscherping en versplintering’ en die ‘grondige vernieuwing’ wenste. Onder invloed van die generatie zou in de nieuwe partij waarschijnlijk ‘wat minder zwaarwichtig dan voorheen gesproken worden over onze “heilige ordinantiën” en zullen de Bijbelsche termen niet zoo in zwang zijn’, maar vrees voor ‘vervloeiing’ en ‘verwatering’, voor ‘afdoolen van de oude paden’ was volgens Norel misplaatst. De illegalen en de jongeren mochten minder over het geloof spreken, ze handelden er des te meer naar, wat van de oude garde niet altijd kon worden gezegd. ‘De zaak is en marche’, besloot Norel zijn artikel. ‘Er bestaat goede hoop dat bij de bevrijding – en hoe spoedig kan die er niet zijn – de Christelijk-Protestanten eendrachtig voor het front zullen treden als Christelijk-Nationalen.’
    Van Donner kreeg Norel te horen dat men in die Noord-Hollandse gemeente veel te hard van stapel liep. Na de bevrijding dienden de oude partijen voorlopig terug te keren – dit had hij in het pas verspreide extra nummer kunnen lezen. Dat de nieuwe partij niet meteen na de bevrijding zou worden opgericht, wist Norel wel. Hij had dat ook gezegd tegen de leiders van de ARP en CHU uit Broek op Langedijk, de bewuste ‘gemeente in Noord-Holland’, grenzend aan Heerhugowaard waar Norel zat ondergedoken. In Broek op Langedijk hadden de antirevolutionaire en christelijk-historische voormannen hem verteld dat alles al in kannen en kruiken was, ‘in goed overleg en volmaakte eenvoud’. Het zou dan toch te gek zijn als ze weer naar het oude moesten terugkeren? ‘Ik heb daarop gezegd bij U kan dan misschien wat elders nog niet kan’, schreef Norel aan Donner.
    Dat deed voor Amsterdam niet terzake: het mocht niet. Zou afhankelijk van de vorderingen ter plaatse worden toegestaan dat de CVP hier en daar bij de bevrijding meteen van start ging, dan werd het een chaos. Norel werd dan ook verzocht het bijgevoegde stuk ‘Die vertrouwen, haasten niet’ te plaatsen. Daarin werd gesteld dat de indruk, gewekt door het artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’, al zouden ARP en CHU hebben afgedaan en alles klaar was voor de CVP, op ‘verwarring’ en ‘misverstand’ berustte. Aan de oprichting van de nieuwe partij diende diepgaand overleg vooraf te gaan, wat nu niet mogelijk was en direct na de bevrijding ook niet. Om te voorkomen ‘dat er zooveel partijen ontstaan als er streken zijn, allen met een eigen program en met eigen idealen’, moest geduld geoefend worden.
    Norel kon zich blijkbaar wel in dat argument vinden. Hij liet Donner tenminste weten ‘Die vertrouwen, haasten niet’ ‘gaarne’ te plaatsen. Het artikel zou echter in geen van de door hem geredigeerde edities verschijnen. Het is bepaald niet ondenkbaar dat de vervaardigers hebben geweigerd het artikel te plaatsen. Uit de – schaarse – bronnen blijkt dat de idee van een Christelijke Volkspartij veelal met instemming is begroet. De verwezenlijking ervan werd liever nog vandaag dan morgen gezien. ‘Die vertrouwen, haasten niet’ zette op dat enthousiasme een domper.

Klaroenstoten uit de Zaan
‘Van den Heer Hessels zult U gehoord hebben dat ik graag Uw klaroenstoot inzake de C.V.P. herhaaldelijk en krachtig wil doorgeven in ons Trouw-bulletin’, schreef ‘Sam Elemans’ op 12 maart aan Bruins Slot. ‘Ik vind het veel belangrijker dat op dit punt de volksconsciëntie bewerkt wordt, dan dat het publiek vermaakt wordt met al of niet opwekkende oorlogsverhaaltjes.’ ‘Sam Elemans’ was de schuilnaam van dr. A.E. Schouten, redacteur van de speciale uitgave voor de Zaanstreek, zwager van Van Ruller. Ofschoon Schouten voornemens was zich aan te sluiten bij ‘de Amsterdamsche visie’, verwoord in de ‘grote’ krant of in de speciale uitgave voor Amsterdam, zou hij op aanraden van Donner eigen bijdragen over de Christelijke Volkspartij eerst naar de hoofdredactie sturen, verzekerde hij Bruins Slot.
    Was Donners advies ingegeven door het artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’, dat op 10 maart in de Zaanse speciale uitgave was verschenen? De daarin gedane oproep aan ‘alle Protestantsche kiezers en kiezeressen’ het gelijknamige artikel uit het februari-nummer onderling te bespreken, mondde uit in de zinsnede: ‘Dan zullen wij de verdeeldheid, die onze schande was, met zelfverloochening resoluut terzijde moeten stellen.’ Een dergelijke diskwalificatie van de scheiding tussen antirevolutionairen en christelijk-historischen ging Bruins Slot veel te ver. Hij had die scheiding ‘onbevredigend’ genoemd, daarnaar terugkeren zou ‘groote dwaasheid’ zijn, maar dat nam niet weg dat zij ‘historisch verklaarbaar’ was. Van ‘schande’ was geen sprake, voor ‘zelfverloochening’ geen reden.
    Voegde de Zaanse speciale uitgave zich na Schoutens gesprek met Donner naar de Amsterdamse visie? Nee, op 6 april nam Schouten het artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’ van Norel over. Dit artikel was ook bij Jaap Boot, die de technische verantwoordelijkheid voor de Zaanse uitgave droeg, in de smaak gevallen. Hij had ook genoeg van die ‘onnoodige verscherping en versplintering’. Dieptepunt daarvan was voor Boot de kerkscheuring die zich in augustus 1944 had voltrokken na de afzetting door de synode van Schilder als predikant en hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in
Volgelingen van Schilder waren volgens Boot erger dan Farizeeërs
Kampen. In Boots woonplaats Wormerveer had de gereformeerde kerk zich ook gesplitst. De ‘bezwaarden’, de volgelingen van Schilder, hadden daar in een circulaire laten weten zich af te scheiden omdat ‘zij zich van Godswege geroepen achten, de Reformatie der Kerk van Wormerveer zélf ter hand te nemen’. Boot vond dat ongehoord. Terwijl duizenden hun leven gaven voor Christus’ Kerk – ‘die is gelukkig niet synodaal of bezwaard’ – en in de concentratiekampen gevangenen uit vele kerken samen het Heilig Avondmaal vierden, hielden de ondertekenaars van de circulaire zich onledig met theologische muggenzifterij. ‘Wie zich nu nog bezighoudt met getheoretiseer over kwesties (waar heus Uw zaligheid niet van afhangt)’, schreef Boot de ondertekenaars in een open brief, ‘is erger dan een Farizeeër waar Christus maar één woord voor had: Gij geveinsde.’
    Al een aantal maanden voor de verschijning van Bruins Slots artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ hoorde Boot van Bertus Admiraal, die actief was in de Zaanse kiesvereniging van de ARP, dat er in de Zaanstreek gemeenschappelijke vergaderingen van antirevolutionairen en christelijk-historischen plaatsvonden; soms waren ook CDU’ers en SGP’ers aanwezig. Men was algemeen van oordeel dat de oude partijformaties niet moesten terugkeren, vernam Boot met grote voldoening. Blijkens het artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’ in de speciale uitgave voor West-Friesland II dacht men er elders ook zo over. Op 6 april verscheen het artikel ook in de Zaanse speciale uitgave, die drie keer in de week verscheen, vanaf begin februari zelfs in druk. De nummers werden gedrukt bij drukkerij Van Wijk in Oostzaan die via een illegale aansluiting op een bovengrondse leiding stroom betrok. Het aanzetten van de pers was telkens een hachelijk moment, want de vonken wilden dan wel eens uit de provisorische aansluiting spatten, wat de aandacht van de omgeving zou kunnen trekken.
    Voor het vijftigste nummer van de speciale uitgave voor de Zaanstreek, dat op 10 april in groot formaat verscheen, schreef Boot het artikel ‘Het streven naar een Christelijke Volkspartij’. ‘Velen’, zo meende hij, ‘komt het ongewenscht voor, dat na de bevrijding van ons geheele vaderland, de oude politieke groepeeringen, A.R., C.H.U., C.D.U., Staatk. Geref. etc. afzonderlijk zullen blijven bestaan.’ De situatie van voor de oorlog, ‘met al het ziekelijke politieke gedoe’, had afgedaan. Boot liet zijn woorden vergezeld gaan van een citaat uit VN van oktober 1943: ‘De verdeeldheid en de onderlinge vervreemding van het verleden waren daarom zo kleinzielig en zoo moeilijk te verdragen, omdat ze de ziekelijke onmacht manifesteerden groote dingen groot en kleine dingen klein te zien. Indien deze onmacht geneest, verdwijnt niet de strijd, maar wel de stijlloosheid.’
    Enkele dagen later arriveerde een briefje uit Amsterdam: het citaat kon men niet bewonderen en in het eerstvolgende nummer moest het artikel ‘Die vertrouwen, haasten niet’ worden geplaatst, het artikel dat Norel ook had moeten opnemen en waarin duidelijk werd gemaakt dat de ARP na de bevrijding tijdelijk zou terugkeren.
    Boot was woedend. Er ging een scherpe brief naar Amsterdam. ‘Wanneer we zo kleinzielig worden om alles wat uit een andere hoek komt direct van de hand te doen, dan hebben we nog niet veel geleerd. Dan krijgen we weer dezelfde wanverhoudingen van voor de oorlog’ reageerde hij op de afkeuring van het citaat uit VN. Het rectificerende artikel ‘Die vertrouwen, haasten niet’ weigerde Boot pertinent te plaatsen. Voor hem behoorden ARP en CHU definitief tot het verleden, liet hij de redactie in Amsterdam weten. De CVP oprichten vanuit de oude partijkernen zou tot niets leiden. Dan kregen de vooroorlogse bestuurders het weer voor het zeggen, ‘menschen die tijdens de bezetting het illegale politieke leven niet of nauwelijks hebben meegeleefd’, zo had Boot met instemming in Norels artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’ gelezen.



Klaas Norels artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’.
Gaat Trouw door als wegbereider van de CVP?
Boots felle reactie stond niet op zichzelf. Sinds een maand rommelde het in het verspeidingsapparaat van Trouw. Op een medio maart 1945 in Nieuwveen gehouden weekend van de hoofdverspreiders in Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Amsterdam had Bruins Slot laten weten dat de perszuivering wel eens aanzienlijk langer zou kunnen duren dan de veronderstelde twee weken, de tijdelijke doorverschijning van Trouw dus ook. Er zou wellicht zelfs tot abonnementen moeten worden overgegaan.
    Probeerde Bruins Slot soms duidelijk te maken, dat Trouw na de oorlog wel eens definitief als dagblad zou kunnen doorgaan, vroeg Jaap de Graaf (‘Jaap Amsterdam’). Bruins Slot antwoordde dat daar op dat moment geen sprake van was, maar hij sloot de mogelijkheid niet uit. Daarmee vertelde hij niets nieuws, verzekerde hij de verspreiders. Op een in 1943 in Zuidlaren gehouden weekend was het al dan niet definitief doorgaan van Trouw besproken en had de redactie zich op het standpunt gesteld dat daarover pas na de oorlog zou worden beslist, afhankelijk van de zich dan aandienende omstandigheden. In die beslissing zou het verspreidingsapparaat zeker worden gekend, maar de redactie had volgens Bruins Slot het laatste woord. Hij was immers met Wim Speelman overeengekomen, dat de redactie alleenzeggenschap had in zaken van principiële aard. Het al dan niet definitief voortzetten van de krant was zo’n zaak. Of zoals Bruins Slot het onomwonden stelde: ‘De krant is van de redactie’.
    De aanwezige verspreiders wisten niet wat ze hoorden. De redactie ging met Trouw aan de haal! Toch kwamen Bruins Slots woorden volgens het verslag van het weekend niet helemaal uit de lucht vallen. In het verspreidingsapparaat ging al voor het weekend het verhaal, dat de krant na de oorlog mogelijk toch zou worden voortgezet. Waarin dat gerucht zijn oorsprong had, vermeldt het verslag niet, maar laat zich wel raden: in het februari-nummer met het artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’. Dat initiatief liet zich moeilijk rijmen met de belofte, dat er voor Trouw geen duurzame taak was weggelegd. André Donner kwam daar in een brief aan Huib Ottevanger, provinciaal verspreider in Groningen, rond voor uit. De plannen om tot een Christelijke Volkspartij te komen, hadden het voornemen met De Standaard door te gaan ‘in een geheel ander licht’ gesteld. ‘Wij zullen dan moeten streven niet slechts naar een Anti-Revolutionair, maar naar een Christelijk-nationaal dagblad. Dan is de Standaard zeker niet meer geschikt’, aldus Donner, wiens functioneren als ‘algemeen secretaris’ nog meer olie op het vuur wierp.
    Om tot een betere afhandeling van de corresepondentie tussen Amsterdam en de provincies te komen, had de redactie besloten een algemeen secretariaat op te richten. De scheiding tussen redactie en technisch apparaat was bij het beantwoorden van brieven moeilijk hanteerbaar gebleken, omdat die vaak over zowel technische als redactionele zaken gingen. Om tot een betere coördinatie te komen, was een algemeen secretariaat ingesteld waarbinnen Hilde Dekker de technische, Kees Streef de
Van wie was de krant eigenlijk: van de redactie of van de verspreiders?
financiële zaken zou afhandelen, terwijl André Donner de redactionele correspondentie zou verzorgen. Daar hadden de verspreiders op zich weinig op tegen. Maar wat stond er in een kort na het weekend in Nieuwveen verspreide circulaire waarin dit alles werd bevestigd? ‘Hessels’ zou niet alleen redactie- en beleidsvragen gaan behandelen, hij was ook belast met ‘de supervisie over de geheele correspondentie’. ‘Hilde’ en ‘Kees de Lijster’ (Kees Streef) werden ondergeschikt aan ‘Hessels’, en daarmee het technisch apparaat aan de redactie. Dit kon na de uitspraak van Bruins Slot ‘de krant is van de redactie’ geen toeval zijn!
    In een circulaire, die gelijk met het verslag van het weekend in Nieuwveen werd verstuurd, sloegen Boot, Tjeerdsma, Dijkhuis, Streef en Ted Westen (‘Lucas’, hoofdverspreider in Zuid-Holland) alarm, gesteund door Jan de Pous (‘Paul Amsterdam’), Hans Hansma en Paul Rodenburg (‘Job’, verspreider in Zuid-Holland). Liet men de redactie begaan, waarschuwde de circulaire, dan zou het zo aflopen ‘dat straks het gehele technische apparaat opzij gezet zal worden en de krant blijvend zal doorbestaan zonder haar (of met de “goedwillenden”), al of niet gebonden aan één of andere politieke (op te richten) partij’. Dat mocht niet gebeuren! Trouw was ook van het technisch apparaat, dat een beslissende stem in het kapittel moest hebben. Onder de brief stond: ‘P.S. Deze brief is in haast opgesteld en geeft alles nog zeer soepel weer, in feite zijn de zaken scherper.’

Deining in Utrecht
Het was geen gemakkelijke vergadering geweest, schreef Van Ruller op 31 maart aan Bruins Slot. Van Ruller was die avond teruggekeerd uit Utrecht, waar het verslag van het weekend in Nieuwveen en de daarbij gevoegde circulaire als een bom was ingeslagen. Er waren ‘allerlei krachttermen’ over tafel gegaan, maar hij was er na lang praten in geslaagd de gemoederen tot bedaren te brengen. Hij had de Utrechtenaren voorgehouden, dat het christendom vóór de oorlog in het defensief was gedrongen, maar dat antirevolutionairen en christelijk-historischen nu de kans hadden weer in de aanval te gaan. Trouw na de oorlog voortzetten als gangmaker van de CVP was ‘dure plicht’, vooral gezien ‘de opkomende linkse invloed’. Het was op geen enkele wijze strijdig met gemaakte afspraken. Immers, over het definitief voortbestaan zou na de oorlog door de redactie beslist worden, al ging het Van Ruller te ver om te stellen ‘dat de krant van de redactie was’. Hij had in Utrecht gezegd, schreef hij Bruins Slot, dat het verspreidingsapparaat de grootste risico’s had gelopen en de grootste verliezen had geleden, en daarom het recht had mee te beslissen over de toekomst van de krant.
    Volgens het verslag van Harry Dijkhuis had Van Ruller de Utrechtse verspreiders zelfs beloofd dat als na de oorlog een meerderheid van de verspreiders tegen voortbestaan was, de redactie de uitgave van Trouw zou staken. Dit zou in elk geval gebeuren als de CVP niet van de grond mocht komen. Doorgaan als antirevolutionaire krant was uitgesloten, had Van Ruller verzekerd. ‘Mocht Trouw ooit een A.R. blad worden, dan stapte hijzelf beslist uit de Redactie’, aldus Dijkhuis‘ verslag.
    Dat de verspreiders ontstemd waren over het ingestelde algemeen secretariaat, kon Van Ruller zich wel indenken. ‘Het aan zich trekken van technische zaken door de redactie steekt de jongens en terecht’, liet hij Bruins Slot weten. ‘Lucas’ was in een kattebelletje gevraagd of hij clichés voor de kop van de speciale uitgaven nodig had, een zuiver technische aangelegenheid dus. Het briefje was echter niet door Hilde, maar door ‘Hessels’ geschreven. ‘Over zulke dingen zijn ze woest’, verzekerde Van Ruller Bruins Slot. ‘Ze zeggen: wat heeft hij er mee te maken? Laat hem b......, we zullen zelf wel koppen zien te krijgen.’ Hij had de ‘jongens’ in Utrecht dan ook gezegd, dat de benoeming van Donner tot algemeen secretaris fout was en teruggedraaid moest worden.
    Van Rullers exposé had Harry Dijkhuis gerustgesteld. Hij sprak na de vergadering van ‘misverstand, stokerij en verkeerd begrip’ – termen die vooral sloegen op Kees Streef die door de redactie als aanstichter van alle onrust werd beschouwd. Stond er onder de alarmerende circulaire, die na het ‘weekend’ in Nieuwveen was verstuurd, niet: ‘Alle correspondentie moeten jullie sturen aan Kees de Lijster’? Hij kon het niet verkroppen dat niet hij maar ‘Hessels’ tot algemeen secretaris was benoemd en kweekte daarom onder de verspreiders stemming tegen de redactie. Dijkhuis accepteerde die – ongefundeerde – verklaring en distantieerde zich min of meer van de circulaire. Hij was nu van mening, dat het ‘zonde’ zou zijn, ‘in de letterlijke beteekenis van het woord’, als Trouw na de oorlog niet zou worden gebruikt als pleitbezorger van de CVP. ‘We moeten niet zo kortzichtig zijn dat we in de oorlog voor Christus’ koningschap willen vechten, zelfs met de inzet van ons leven, en dat na de oorlog te niet willen gaan doen.’ In het eerstvolgende nummer van zijn speciale uitgave voor Utrecht en omstreken, van 3 april, nam Dijkhuis Norels artikel ‘Vernieuwing bij de Christelijk-Protestanten’ over. Zeven nummers later volgde de rectificatie uit Amsterdam: ‘Die vertrouwen, haasten niet’.


April 1945: het bevrijdingsnummer van het Friese Trouw.
    Van Ruller had Dijkhuis weten te overtuigen, maar dat hij, zoals hij Bruins Slot liet weten, ‘de fel ontstoken Utrechtsche gemoederen geheel tot rust had gebracht’, was een al te rooskleurige voorstelling van zaken. Van Ruller schreef dit vermoedelijk met het oog op de gemoedstoestand van Bruins Slot, die zich alle commotie erg aantrok. Hij voelde niets meer voor doorgaan na de bevrijding en zou nog liever vandaag dan morgen stoppen. Van Ruller vond, dat hij zich niet zo snel uit het veld moest laten slaan. ‘De kogel is nu door de kerk en we beheerschen den toestand best’, sprak hij Bruins Slot moed in. ‘Komt de A.R. partij terug dan valt Trouw; doorbreken we de verhoudingen dan zullen we de situatie nader bezien. Daarbij houden we rekening met de mogelijkheid dat Trouw zal doorbestaan als dagblad.’
    Van Ruller schreef niet dat Reino van der Plaats en Han Poldermans allerminst gerustgesteld waren. Dat werd Bruins Slot trouwens toch snel duidelijk, want ze schreven hem ieder een felle brief, beiden uit naam van hun vrienden Joop Spits en Jan Penning, twee van de drieëntwintig in Vught gefusilleerden. Trouw gebruiken om het pad voor een Christelijke Volkspartij te effenen, ging regelrecht in tegen de geest waaruit Joop en Jan en al die andere andersdenkenden hadden gewerkt. Poldermans noemde dat ‘immoreel’. In Amsterdam, vanachter een veilige schrijftafel, werd het prestige van Trouw als verzetskrant, met ‘bloed en zweet’ opgebouwd door vooral het technisch apparaat, opgeofferd aan ‘het smerige partij­gekonkel’. ‘Indien U waarlijk een eerlijk, openhartig en wijdverspreid contact met Uw lezers en verspreiders had gehad’, schreef hij Bruins Slot, ‘dan had U kunnen merken en horen welk een enorme klad er op Trouw is geworpen, hoe afwijzend tallozen staan – ook A.R. leden – tegen de jongste plannen.’
    Reino had ‘zeer sterke vermoedens dat in de z.g. grote Chr. Volkspartij niet ruw geschat 90% gereformeerden zouden zitten en dat dus in feite Tr. toch gebruikt wordt om A.R.-politiek te propageeren’. En ze vermoedde nog iets: het aansturen op voortbestaan van Trouw had niet alleen een politieke grond. De top in Amsterdam was bezig zich een baan te verwerven voor na de bevrijding. Er was haar ter ore gekomen dat medewerkers in Amsterdam was verzocht voor Trouw te blijven werken, ‘zelfs ten koste v/e persoonlijke betrekking’. Bruins Slots uitspraak ‘de krant is van de redactie’ had volgens Reino niet alleen een idealistische, maar ook een materialistische reden, en dat was eigenlijk nog veel erger.
    Waarschijnlijk naar aanleiding van de brieven van Reino van der Plaats en Han Poldermans liet de redactie begin april een circulaire naar het verspreidingsapparaat uitgaan. Trouw was niet ‘alleen maar’ een verzetsblad. Vanaf de oprichting was Trouw ‘een duidelijk uitgesproken politiek orgaan, dat evenwel, ook en met name in zijn redactie, volkomen zelfstandig was en niet gebonden was aan eenige politieke organisatie’. Elke verspreider, ook als hij of zij maar zo nu en dan een vluchtige blik in de krant wierp, had dat kunnen weten. ‘Men kende – of althans kon kennen – wat Trouw najoeg.’ En meer dan eens had de redactie in gesprekken met medewerkers die de gedachtenwereld van Trouw vreemd was, gezegd ‘dat men het zou kunnen begrijpen, indien zoodanige medewerkers uit dit verschil de consequentie zouden kunnen trekken’. Dat andersdenkenden waren blijven meewerken, werd uiteraard zeer gewaardeerd, benadrukte de circulaire, maar daaraan mocht niet het recht worden ontleend ‘de redactie te weerhouden van eenige daad, die bij het principieele karakter van Trouw past’. En zo’n bij het woord van Trouw gevoegde ‘daad’ was het initiatief tot een Christelijke Volkspartij. Dan nu pas, naar aanleiding daarvan, ageren tegen het politieke karakter van Trouw was rijkelijk laat; bovendien was het misplaatst, want de redactie had de zeggenschap in alle zaken van principiële aard. Die zeggenschap gold ook het al dan niet permanent voortbestaan van de krant na de oorlog, al zou een beslissing daarover niet eerder worden genomen dan na overleg met de verspreiding.
    ‘Een heel andere vraag’ was volgens de circulaire of de redactie er in dat verband rekening mee moest houden ‘dat er menschen voor dit blad zijn gesneuveld en of men niet met hun gevoelens en die hunner meest directe nabestaanden zou moeten rekenen’. Die vraag beantwoordde de redactie met een volmondig ‘ja’. Want voor alles moest voorkomen worden dat er over de nagedachtenis van hen die hun leven voor Trouw hadden gegeven, ruzie zou ontstaan. ‘Deed zich die situatie voor, en zou dit gevoel op achtbare gronden steunende niet zijn weg te nemen, dan zou de redactie Trouw nimmer definitief willen laten doorverschijnen.’
    Reino van der Plaats nam genoegen met het rondschrijven. ‘Wanneer nu Trouw, na gepleegd overleg van de redactie met het technisch gedeelte, eventueel slechts als orgaan van een breed opgezette christelijke volkspartij zal fungeren, en wanneer nu een bepaald gedeelte van de krant, behalve dit deel wat dient om ’t verzet te activeren, eraan gewijd is om de mensen daarvan het belang te doen inzien, kan ik zeker blijven meewerken.‘ Voor het zinspelen op materialistische motieven bood zij haar excuses aan.
    Han Poldermans staakte zijn werk voor Trouw. Hij voelde zich ‘belazerd’, schreef hij Harry Dijkhuis in zijn afscheidsbrief. Hij verweet de redactie de andersdenkenden – Poldermans noemde nu ook katholieke medewerkers als Rudy van Baerle en Piet van Gils, die augustus 1944 in Vught waren gefusilleerd – tot voor kort in de waan te hebben gelaten, dat Trouw geen politiek orgaan was, maar een positief-christelijk verzetsblad. Poldermans stak de hand overigens ook in eigen boezem: hij had de politieke koers van Trouw inderdaad eerder moeten onderkennen.

‘De gedachte vindt men schitterend’
‘De gedachte vindt men schitterend, wij allen willen graag verwezenlijking’, schreef Jan van der Meer in een verslag van een op 21 maart 1945 gehouden vergadering van het Friese verspreidingsapparaat. Maar waarom kwam Trouw er nu pas mee? Meer dan eens had De Koerier Trouw behoudzuchtig genoemd en beticht van een ‘splijtgeest’. De Koerier was het in Friesland verschijnende ‘berichtenblad’
‘Een hooghartig stilzwijgen is soms beter’
van Je Maintiendrai, de wegbereider van de Nederlandse Volksbeweging. De Friese verspreiders hadden graag gezien, dat De Koerier in Trouw van repliek werd gediend, maar dat vond men in Amsterdam niet nodig. Werd serieus op dergelijke aantijgingen ingegaan, dan liep je het gevaar ‘het keffertje te verheffen tot een vervaarlijke bulldog’, had Donner laten weten. ‘Een hooghartig stilzwijgen is soms beter.’ Dat betwijfelde Van der Meer. Was er niet het gezegde ‘wie zwijgt, stemt toe’? Het artikel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ had de Friezen daarom aangenaam verrast. Eindelijk werd het verwijt dat het gereformeerde volksdeel tot versnippering neigde tegengesproken, en meer dan dat. Maar waarom was dat initiatief niet een jaar eerder genomen? Germ Meijer, hoofdverspreider in de Noord-Oost-hoek, schreef Van der Meer: ‘Door ons geschipper en geknoei (...) heeft de N.V.B. nu de wind in de zeilen en liggen wij met de kop in de wind te klapperen.’
    Nog meer dan het late tijdstip, waarop Trouw het initiatief tot een Christelijke Volkspartij had genomen, zat Meijer de handelwijze van de redactie dwars. Hijzelf kon het wel billijken als Trouw na de oorlog zou doorgaan en zou gaan functioneren als spreekbuis van de CVP, maar dat mocht nooit en te nimmer gebeuren met terzijdestelling van het technisch apparaat, wat nu dreigde. Bij de oprichting van Trouw was afgesproken dat de krant zou ophouden te bestaan zodra de oorlog was beëindigd. Meijers gevoel zei hem dat die afspraak moest worden nagekomen, uit respect voor de gevallen ‘jongens’. ‘Er zijn te veel herinneringen aan verbonden om er gemeen goed van te maken.’ Maar hij onderkende ook dat er nu een kans was AR en CH te herenigen, en dat Trouw daarbij een voortrekkersrol kon vervullen, óók na de oorlog. Die omstandigheden waren begin 1943 niet te voorzien en rechtvaardigden volgens Meijer het heroverwegen van de toen gemaakte afspraak, maar niet zonder instemming van het technisch apparaat. ‘Of er nu een schriftelijke overeenkomst bestaat, (of deze rechtsgeldig is doet er verder niet toe) dan wel of er mondelinge afspraken zijn gemaakt, de moreele overwegingen moeten voor de Red. al voldoende zijn, om de medezeggenschap van het Technisch gedeelte te erkennen.’


De speciale uitgave voor Leiden en omstreken maakt bekend dat Hitler is overleden.
Meteen na de bevrijding van Friesland (op 15 april werd Leeuwarden bevrijd, de volgende dag stonden de Canadezen aan de Afsluitdijk) werd met de CVP van wal gestoken. Onder de titel ‘Naar een Christelijke Volkspartij!’ werd een pamflet verspreid. Het was ondertekend door ‘De Werkcommissie van het Comité van Actie’, waarin vijf antirevolutionairen (onder wie Van der Meer en H. Algra), vier christelijk-historischen en ook een CDU’er (kamerlid H. Posthuma) zitting hadden. ‘Wij richten ons’, zo stelde het pamflet, ‘tot u in de overtuiging, dat nu de tijd is, alles te doen om te komen tot één politieke partij, die we voorlopig Christelijke Volkspartij zouden willen noemen en waarin allen willen samenwerken, die willen strijden voor een positief Christelijke Staatunde’. Die hield onder meer in ‘een economische politiek (...) waarbij inzonderheid voor de sociaal zwakken wordt opgekomen’ en het streven ‘de politieke actie van andersdenkenden zoo hoog mogelijk [te] waardeeren als pricipieel toelaatbaar is’.
    Die waardering voor andersdenkenden strekte zich voor het Friese Trouw, dat onder redactie van Jan van der Meer als weekblad bovengronds was gekomen, zelfs uit tot de nog niet zo lang geleden versmade NVB. In het nummer van 28 april waren onder de titel ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ waarderende woorden te lezen over het personalisisch socialisme dat de beweging verkondigde; het ging uit van het humanisme, maar kende ook ‘enkele normen uit het Evangelie, n.l. gerechtigheid, waarheid en naastenliefde’. Bovendien wilde de NVB ‘samenbrengen, wie bij elkaar behooren en dan te samen met anderen een nieuw Nederland bouwen’, en dat wilde Trouw ook, met dien verstande dat de CVP ‘geheel het woord van onzen God’ tot uitgangspunt nam.
    ‘Vermijd (...) alles, waarvan je niet dan de vaste overtuiging hebt dat de Red. het volkomen zou aanvaarden’, had Donner ook aan Jan van der Meer opgedragen. In Amsterdam had men de nodige twijfels gehad of Van der Meer zich aan dat consigne zou houden, niet ten onrechte bleek nu. Het Friese Trouw plaatste de NVB bijkans op gelijke voet met de CVP. In januari had het landelijke Trouw echter in niet mis te verstane bewoordingen de staf gebroken over Je Maintiendrai dat in het bevrijde zuiden ijverde voor de oprichting van de NVB. Volgens Trouw wekte het blad daarbij de indruk ‘dat deze drang naar eenheid nu precies datgene was, wat de illegaliteit had bezield tot haar ondergrondsch werk en dat dit de richting was die Nederland nu, enkele boosaardige oude sokken daargelaten, uit wil’. Niets was minder waar, had Trouw verontwaardigd gesteld. ‘Wij willen nadrukkelijk verklaren dat wij, en velen met ons, niet in de laatste plaats gedreven zijn tot ons ondergrondsch werk om dezen drang dien wij aan de nationaal-socialistische idee verwant achten.’ De door JM gepropageerde ‘valsche eenheidsgedachte’ was identiek aan de idee van volkseenheid, zoals die in 1940 en 1941 door de Nederlandsche Unie en het Nationaal Front was uitgedragen. In het volgende nummer had Trouw dit harde oordeel weliswaar enigszins genuanceerd, maar de afkeer bleef. ‘De gedachtenwereld van de volksbeweging is de onze niet.’
    Die boodschap werd na de bevrijding herhaald in ‘De oproep der Nederlandsche Volksbeweging’, dat op 2 juni, toen het contact met de redactie in Amsterdam weer was hersteld, ook in het Friese Trouw verscheen. Het artikel was van 22 tot 26 mei als vierluik in het landelijke Trouw verschenen. De NVB heette een ‘gevaarlijke en voor ons volstrekt onaanvaardbare beweging’. Haar nevenschikking van christendom en humanisme was verwerpelijk, haar personalistisch socialisme ‘een fraai woord zonder inhoud’. ‘In perioden van geestelijke ondervoeding als waarin wij nu verkeeren, kunnen wij niet eens met halve eieren volstaan, laat staan met een verzameling leege doppen, die de Nederlandsche Volksbeweging ons in haar programmapunten aanbiedt.’
    Het lijkt geen toeval te zijn geweest dat op de voorkant van hetzelfde nummer Van der Meers artikel ‘De les’ prijkte. De les van het verzet was, ‘dat onder alle richtingen en alle standen ware Nederlanders zijn’. ‘We waren soldaten in de loopgraaf. We vroegen niet naar richting en partij.’
    Die saamhorigheid leek nu de bezetting voorbij was, als sneeuw voor de zon te verdwijnen, ook in protestants-christelijke kring, wat Van der Meer ontgoochelde. ‘We zijn er ingedraaid. We zijn in de luren gelegd’, was zijn reactie na de in juli 1945 gehouden conferentie van antirevolutionairen in
‘We zijn er ingedraaid. We zijn in de luren gelegd.’
Hoofddorp. Jan Schouten, de uit gevangenschap terugkeerde antirevolutionaire leider, bleek daar maar bitter weinig voor een Christelijke Volkspartij te voelen. Gecombineerde vergaderingen van AR- en CH-kiesverenigigen, waartoe Bruins Slot in de kolommen van Trouw had opgeroepen, waren veel te voorbarig. ‘Alles moet in het werk gesteld worden om deze fusie tot stand te brengen, maar zij moet voor ons principieel aanvaardbaar zijn’, verklaarde Schouten in Hoofddorp. Kwam het op principes aan, dan kon van samengaan met de CDU al helemaal geen sprake zijn, en of dat met de CHU mogelijk zou zijn, was voor Schouten maar zeer de vraag. Hij vreesde voor ‘beginselverwatering’, stelde dat Nederland voor het calvinisme moest worden behouden, om te besluiten met een oproep aan de aanwezigen ‘de A.R.-kracht, die er is, te consolideeren’.
    Jongeren als Bertus Admiraal, eerder genoemd als CVP-pionier in de Zaanstreek, Piet Tjeerdsma en Jan van der Meer waren diep teleurgesteld over Schoutens woorden en staken dat niet onder stoelen of banken. Waarom nog langer wachten? In de provincies was alles klaar voor het samengaan van AR en CH. Nog langer treuzelen zou de jongeren van de ARP vervreemden. Die kritiek ergerde Schouten, maar hij wilde het de jongeren niet kwalijk nemen. ‘De spreker’, aldus de notulen, ‘kan van een jongen man, die vijf jaar lang niet voldoende voorlichting gehad heeft over de methode van werken en vergeet, dat men iedere zaak van twee kanten moet bezien voordat men concludeert, meer hebben dan van ouderen, die de heele politieke scholing hebben meegemaakt.’ Om erop te laten volgen: ‘Het moet nu uit zijn met de illegaliteit. We zijn nu weer legaal geworden, allemaal.’ Admiraal, Tjeerdsma, Van der Meer en de andere aanwezige illegale werkers waren sprakeloos. Ze werden niet eens serieus genomen! ‘Ik voelde me met m’n vrienden het “illegale jongetje”’, herinnerde Van der Meer zich later.
    De Christelijke Volkspartij zou niet van de grond komen. Schouten voelde er weinig voor, maar ook de christelijk-historische leider H.W. Tilanus had de nodige aarzelingen. Tilanus had rekening te houden met een groep partijgenoten die sympathiseerde met de NVB en bij een fusie met de ARP zeker uit de partij zou stappen. Bovendien leerde een ronde langs kiesverenigingen hem dat er grote huiver was voor te nauwe banden met de ARP. Zouden de antirevolutionairen niet binnen de kortste keren de lakens gaan uitdelen?
    In het najaar van 1945 besloten ARP en CHU naar een ‘federatieve samenwerking’ te gaan streven, een term die weinig meer waarde had dan het mislukken van de Christelijke Volkspartij te maskeren.
    En Trouw? Trouw ging door, als antirevolutionaire krant.


Print: Hoofdstuk 7 – Naar een Christelijke Volkspartij

Print: Hoofdstuk 7 – Naar een Christelijke Volkspartij

< Hoofdstuk 6
Besluit >
© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak
Gepubliceerd >