‘Carpe diem’
in: Peter Bak, Pientere knaap. Jeugdjaren van W.F. de Gaay Fortman (Amsterdam 2003)


Wilhelm Friedrich de Gaay Fortman, pientere en voetballende knaap.
(Foto familie De Gaay Fortman)
In januari 1927 wordt Willy zwaar ziek. Er wordt tbc geconstateerd. Zijn vader en moeder zijn volledig van de kaart. ‘Ik kan niet meer schrijven’, besluit Bastiaan de brief waarin hij zijn vader en moeder van de jobstijding op de hoogte brengt. Uiteindelijk is het loos alarm. Als de dokter het hele onderzoekstraject nog eens naloopt, blijkt dat Willy’s sputum met dat van een tbc-patiënt is verwisseld. Willy heeft een zware longontsteking, een aandoening waarvoor hij zijn verdere leven vatbaar zal blijven.
    Kuren in Zwitserland is dus niet nodig. Het wordt een sanatorium in Hilversum, waar veel rust en eten voor genezing moeten zorgen. Wilhelm moet tussen de middag borden vol met schelvis, aardappelen met botersaus, rijst en wortelen naar binnen zien te krijgen, waarna als toetje doorgaans vette chocoladevla met room volgt. En dan rusten. ‘De lepel van het dessert lag nog niet stil, of ik lag al in bed.’ Dat bevalt Wilhelm niet zo erg. ‘Ik vind het eigenlijk jammer zooveel tijd van den dag te maffen’, schrijft hij zijn ouders. Meer dingen zitten hem dwars: de ettelijke glazen melk die hij krijgt voorgezet, een goedje dat hij verafschuwt, om van havermout en levertraan nog maar te zwijgen.
    Tijdens zijn ziekbed wordt Willy regelmatig bezocht door de jonge predikant Jan Buskes, die in mei 1926 een beroep naar de Parkkerkgemeente heeft aanvaard. Buskes komt van Oosterend op Texel, waar zijn ambtswerk door de classis Alkmaar is opgeschort nadat hij zich had gedistantieerd van de afzetting van Geelkerken door de synode van Assen. In een ultieme poging de kansel in Oosterend weer op te mogen, zet Buskes zijn opvattingen over de theologische en procedurele aspecten van ‘de sprekende slang’ op papier, maar de classis handhaaft de tijdelijke schorsing.
    De definitieve uitspraak wordt niet door Buskes afgewacht. Hij neemt een beroep aan naar de Hersteld-Verbandgemeente in Amsterdam-Zuid, waar hij tijdens zijn pastorale werk aan het ziekbed komt te zitten van een pientere en leergierige gymnasiast. Bij zijn bezoeken brengt Buskes boeken mee. Ze praten veel en discussiëren, onder meer over de Zwitserse theoloog Karl Barth wiens ‘dialectische theologie’ in protestants Nederland opgeld begint te doen. Lezing van Barths Römerbrief, de in 1922 verschenen herziene uitgave, was voor Buskes een verademing geweest. Als VU-student, worstelend met de gereformeerde bijbeluitleg en Kuypers antithese, las hij in de Römerbrief dat het
In 1927 zit Buskes aan het ziekbed van Willy de Gaay Fortman
menselijke hoogmoed was te denken dat Gods bedoelingen te kennen waren, laat staan te begrijpen. God was ‘das ganz Andere’. Geloven betekende: weten dat we níet weten. Of met een woord van Prediker gesproken: ‘God is in de hemel en gij zijt op de aarde’. God moest God worden gelaten; Hij kende ons wel, maar wij kenden Hem niet. Met het verstand was die kloof niet te overbruggen, wel in het geloof aan Jezus Christus als dienstknecht van God. De jonge Fortman klink dat als muziek in de oren. Afgerekend wordt met de hoogmoedige rationalisering van het geloof, de intellectualistische zekerheden van het kuyperianisme incluis. ‘Door Barth werd het systeem opengehouden’, aldus Fortman later.
    Openheid en oprechtheid spreken Willy ook aan in de Christen-Gymnasiastenbond (CGB), waarvan hij in september 1925 lid is geworden. De bond is in 1916 opgericht en heeft als doel de leerlingen ook buiten de schooluren met elkaar in aanraking te brengen, als ‘mensch en socius’, aldus een in 1931 verschenen lustrumnummer van het bondsorgaan. Na de oorlog van ’14-’18 was de mentaliteit van de jeugd er niet op vooruit gegaan: ‘plichtsabotage, hondschheid en gewetenloosheid’ namen hand over hand toe. De CGB wilde de jeugd stimuleren karakter te tonen en verantwoordelijkheid te nemen, zonder in ‘brave-hendrikheid’ te vervallen. Wat De Gaay Fortman zo bevalt in de bond, is de brede grondslag van de apostolische geloofsbelijdenis, zodat ook gymnasiasten van ethische of vrijzinnige huize lid kunnen worden. ‘Immers’, zo zou hij in 1930 op een introductieavond van de CGB zeggen, ‘voor onze ontwikkeling, ook op religieus gebied, zijn weinig dingen zoo funest als het niet willen hooren naar anderer meening en het krampachtig vasthouden aan eigen van te voren vastgestelde stellingen.’
    De bond, die op het Amsterdamse Gereformeerd Gymnasium zijn grootste afdeling heeft, bezit volgens De Gaay Fortman een ‘amphibisch karakter’. Er wordt aan geestelijke vorming gedaan, in de vorm van voordrachten en bijbelbesprekingen. Spelletjes en toneelstukjes moeten voor de nodige ontspanning zorgen. Het jaarlijkse hoogtepunt is de zomerconferentie op het kasteel ‘Hardenbroek’, het onder Driebergen gelegen hoofdkwartier van de NCSV. Daar, aan de Kromme Rijn, wordt een week lang gefietst, gevoetbald, gehockeyd, gewandeld, geroeid en gezwommen. Aan tafel wordt
Fietsen, voetballen en hockeyen; wandelen, roeien en zwemmen: aan de voet van kasteel ‘Hardenbroek’ aan de Kromme Rijn
luidkeels gezongen (‘over “Chestertal” en andere schoone oorden’), en elke dag wordt besloten met een bijbelbespreking door de ‘cheffies’, de leidinggevende studenten. Er wordt dan over het geloof gesproken, vaak aarzelend en stotterend, maar eerlijk en oprecht. ‘Vroolijk, moedig, heilig!’ – dat zijn volgens De Gaay Fortman de kenmerken van de ware CGB’er.
    In het orgaan van de bond leeft Willy zijn passie voor de geschiedenis van de Oudheid uit: hij schrijft de rubriek ‘Gestalten uit de Oudheid’ vol. De eerste aflevering wijdt hij aan de tweede-eeuwse Romeinse keizer Marcus Aurelius, een ‘prachtmensch’. Hij prefereerde wijsbegeerte boven oorlog en gladiatorengevechten, trok ten strijde tegen de Romeinse zedeloosheid en ‘toonde in alles voor zijn onderdanen een warm hart te bezitten’. Maar waarom dan wel de christenen vervolgen? Willy heeft er een artikel van de Utrechtse hoogleraar Latijnse taal- en letterkunde Wagenvoort op nageslagen, die twee verklaringen heeft: Aurelius’ onbekendheid met de christelijke leer en het nuchtere gegeven dat de weigering van de christenen aan Rome te offeren gezagsondermijnend werkte. Dat lijkt Fortman wel plausibel, maar verklaart toch niet alles. ‘Ik kan mij niet voorstellen’, bekritiseert hij de Utrechtse geleerde parmantig, ‘dat zulk een edel mensch er toe kan komen, menschen met een andere levensbeschouwing dan hij zelf, te vervolgen.’ De werkelijke drijfveer van Marcus Aurelius blijft ook voor Willy gissen, maar ‘het is dan ook ontzettend moeilijk zich te verplaatsen in de gemoedstoestand van een Stoïcijn als Marcus’.
    Wanneer De Gaay Fortman in het septembernummer van 1928 een artikel wijdt aan het mythische eiland Atlantis, gaat de Duitse kenner Knötel onder het fileermes. Knötel betwist dat het eiland ten westen van Afrika heeft gelegen en in de Atlantische Oceaan is verzonken. Atlantis zou ergens in Noord-Afrika moeten worden gezocht. Fortman gelooft er niet zo veel van. Knötel leunt te veel op sagen en legenden ‘waarin “Wahrheit und Dichtung” niet meer te onderscheiden is’. Na ook de theorie van de Duitse ontdekkingsreiziger Frobenius te hebben afgeserveerd, komt De Gaay Fortman tot de hamvraag: heeft Atlantis werkelijk bestaan? ‘Deze vraag met ja of neen beantwoorden, durf ik niet’, klinkt het dan opeens een stuk voorzichtiger. Gesteld dat Atlantis heeft bestaan en door natuurgeweld ten onder is gegaan, kan het dan weer terugkomen? Kwamen door vulkanische krachten niet dikwijls eilandjes aan de oppervlakte? Als Atlantis, ten gevolge van het smelten van de poolkappen, door de Atlantische Oceaan was verzwolgen, kon het zich dan ook weer uit die diepte opheffen? Willy weet niet wat hij ervan moet denken en besluit, wat onbeholpen, met enkele uit het begin van de jaartelling stammende regels van de Romeinse schrijver Seneca:

    Wel zullen eeuwen van het nageslacht verloopen,
    Eer de oceaan zal slaken der dingen
    Kluisters, en ginds een nieuw land oprijst.


Eindexamenklas Gereformeerd Gymnasium Amsterdam, 1929. De Gaay Fortman staat vijfde van rechts.
(Foto familie De Gaay Fortman)

Willy houdt zich ook met actuele zaken bezig. In oktober 1926 – hij is dan vijftien jaar oud – wijdt hij een opstel aan de ontwikkelingen rond het vliegtuig. Als transportmiddel voorspelt hij het een grote toekomst. Boot en trein zullen overbodig worden, en in de verre toekomst zal iedereen zijn eigen vliegtuig hebben, zoals nu een fiets of auto. Maar zoals zo vaak veranderen mooie uitvindingen onder mensenhanden tot duivelse werktuigen. In de oorlog van ’14-’18 werden vliegtuigen bommenwerpers, en mocht er opnieuw een grote oorlog komen, dan ‘zal die voor een groot deel door luchtstrijdkrachten worden gevoerd’, denkt Willy. ‘Men zal heele “luchtslagen” kunnen “bewonderen” vanaf de aarde.’
    Ook in zijn opstelschrift laat de jonge Fortman zich kennen als kien en leergierig, maar hij blijkt ook een romantische kant te hebben. Als hij onder de titel ‘De Zondag’ van zijn invulling van de sabbatdag verhaalt, beschrijft hij de wekelijkse wandeling door het Vondelpark naar de Parkkerk op een mooie herfstdag. De zon werpt zijn verzadigde lichtstralen door de kalende bomen waarvan de bladeren tot roodbruin zijn verschoten. De koster kan de natuurpracht echter niet waarderen; hij trekt de gordijnen van de kerk dicht, tot grote ergernis van Willy: ‘Naar mijn meening kunnen kerkdiensten en zonlicht best samengaan’. Van drukte moet hij op zondag niets hebben, zijn vader evenmin. Als ze ’s middags een stukje gaan wandelen, blijven ze ver uit de buurt van verkeerswegen. Kreten die van voetbalvelden opstijgen, storen het duo daarentegen niet. Af en toe wordt stilgehouden om geamuseerd het gedraaf achter het leren monster gade te slaan. Dat de inspanningen op de dag des Heren plaatsvinden, doet kennelijk geen afbreuk aan het kijkplezier.
    Ook het opstel ‘Vakantieherinnering’ van oktober 1928 verraadt een romantische inborst. Daarin vertelt Willy van de tien ‘verrukkelijke dagen’ die hij heeft doorgebracht in een NCSV-jongenskamp op de ‘Waschkolk’, het verenigingsterrein op de Oldenbroekse hei bij Nunspeet. Met een motorbotter de
Pientere knaap, met een romantische inborst
Zuiderzee op en ’s avonds, bij de ondergaande zon, de haven van Elburg binnenvaren, ‘terwijl de tonen van de trompet, meesterlijk beblazen door een van de cheffies, weerkaatsten tegen de oude huisjes van het stille stadje en de menschen verbaasd naar buiten deed loopen’. Of in de grote tent, ‘onder de steevast walmende petroleumlampen’, naar de dagsluiting van je ‘cheffie’ luisteren. Op zondagochtend, allemaal in regenjassen gehuld, in een stampvolle barak de kerkdienst bijwonen, begeleid door het gekletter van de regen op het dak. ‘Ik heb weinig kerkdiensten meegemaakt die zoo’n indruk op me hebben gemaakt.’
    Een pientere, wat romantische knaap dus, maar zeker niet wereldvreemd. Onder de titel ‘Carpe Diem’ schrijft Willy namelijk een sociaal-geëngageerd opstel – het is aan het begin van dit hoofdstuk al genoemd – waarvan hij de strekking zijn hele verdere leven trouw zou blijven. In het opstel geeft hij lucht aan zijn afkeer van handelslui die zich van kantoor naar beursvloer reppen en vice versa. Ook op wetenschappers, die de hele dag door een microscoop turen of zich onder stapels vergeelde papieren begraven, heeft Willy het niet begrepen. Winstbejag is hun drijfveer niet, maar slechts leven voor wetenschappelijk succes is net zo verwerpelijk. ‘Deze menschen zijn in den grond van den zaak allen egoïsten’, meent De Gaay Fortman. Om toch nog enige voeling met de titel van zijn opstel te houden, geeft hij aan ‘carpe diem’ een geheel eigen interpretatie. De spreuk betekent dat je eerst voor je medemens moet werken, daarna pas voor jezelf. Het was immers zaliger te geven dan te nemen. Dát was waarachtig pas ‘genieten’. Dat was genieten in de filantropische Reveiltraditie van de familie De Gaay Fortman.

> Soeverein leven. Biografie van W.F. de Gaay Fortman (Amsterdam 2004)
> Interview met GPD-bladen  bij het begin van het project
> Peter Bak, ‘Gaay Fortman, Wilhelm Friedrich de’, op:  Protestant.nu
> Archief W.F. de Gaay Fortman, Historisch Documentatiecentrum Vrije Universiteit
Print: Carpe diem

Print: Carpe diem

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak