Hoofdstuk 6 – Vrijheid of brood?
In: Peter Bak, Harde koppen, rechte lijnen. De lokale en regionale edities van Trouw in oorlogstijd
(Amsterdam-Kampen 1993)
Toen Radio Oranje op zondagavond 17 september 1944 om negen uur Nederlandse tijd voor de tweede maal die avond het spoorwegpersoneel opriep in staking te gaan, vroeg Loe de Jong, redacteur bij Radio Oranje, aan Gerbrandy of de regering zich realiseerde welke consequenties die oproep kon hebben. Wat te doen als het geallieerde offensief mislukte? ‘Maakt u zich niet ongerust’, had de premier geantwoord, ‘wij zijn vrijdag in Amsterdam’.
    Het gelijkgeschakelde ANP bracht de volgende dag de reactie van het Reichskommissariat op de stakingsoproep. ‘Stilstand van de spoorwegen betekent stilstand van het levensmiddelenvervoer. Niet voor de bezettingstroepen, die beschikken over genoeg middelen om zich van het nodige te voorzien. Spoorwegstaking betekent echter voor het eigen volk gebrek als het even langer duurt en hongersnood als zij aanhoudt’, waarschuwde het telexbericht, dat aan de nog verschijnende dagbladen ter plaatsing werd aangeboden. Het bericht, dat alleen werd opgenomen in Het Nationale Dagblad, het dagblad van de NSB, en – gedeeltelijk – in de NRC, zal weinigen schrik hebben bezorgd. Met het grootscheepse geallieerde offensief in het zuiden kon de bevrijding toch niet lang meer op zich laten wachten!?
    Toen de Duitsers vier dagen later, op vrijdag 22 september, opnieuw een bericht van gelijke strekking over de spoorwegstaking op de telex zetten – Algemeen Handelsblad en Het Volk namen het op – was de optimistische stemming aan het verlopen. Gerbrandy’s regering zat nog steeds in Londen en De Jong deelde die avond via Radio Oranje mee dat de vooruitzichten om de Arnhemse verkeersbrug ongeschonden in handen te krijgen ‘bepaald ongunstig’ waren. In werkelijkheid hadden de luchtlandingstroepen zich al moeten terugtrekken op een klein terrein in Oosterbeek. Hun positie werd in de uitzending van maandagavond ‘nog steeds moeilijk’ genoemd, de dag erop ‘zeer zorgelijk’. Op woensdag 27 september bracht Radio Oranje het bericht dat de restanten van de ‘British Airborn Division’ over de Rijn waren teruggehaald.
    Diezelfde dag bereikte Londen per telegram een noodkreet uit kringen van het verzet: ‘In Amsterdam kunnen we nog rekenen op brood voor vijf weken, aardappelen voor drie weken en vlees voor nul weken’. Men was toen nog onkundig van de maatregel die Seyss-Inquart ter vergelding van de spoorwegstaking had genomen: stopzetting van alle voedseltransporten naar het westen van het land. Het werd binnenvaartschippers verboden het IJsselmeer over te steken; veel schepen werden inbeslaggenomen. Ook het vervoer van voedsel per auto werd onmogelijk gemaakt. Hoe lang was dit vol te houden?



De speciale uitgave voor Dordrecht en omstreken wijdde een extra nummer aan het oversteken van de Rijn door de geallieerden.
Aardappelrooien?
Op 5 oktober riep Gerbrandy via Radio Oranje op de staking vol te houden. Het was immers maar zeer de vraag of de Duitsers na afgelasting van de staking de voedseltransporten weer zouden toestaan, zei de premier. En zou een weer functionerend spoorwegnet niet slechts misbruikt worden om wat er nog resteerde aan voedsel, grondstoffen en kapitaalgoederen weg te roven? Bovendien wachtte de stakers, als zij weer op hun werk zouden verschijnen, ‘afschuwelijke weerwraak’. Als ‘zwaarst wegende motief’ gold voor de regering, dat de geallieerden zich na hervatting van het werk gedwongen zouden zien het spoorwegnet kapot te bombarderen. Dat zou óók hongersnood betekenen, maar daarnaast vele slachtoffers onder de burgerbevolking eisen en Nederland na de bevrijding met een vernield spoorwegnet confronteren.
    Medio oktober, toen de Duitsers de gevolgen van de staking grotendeels de baas waren, kwam er van het Reichskommissariat een teken dat wees op een mogelijke beëndiging van het voedselembargo. Er mochten uit Drenthe per schip aardappelen worden aangevoerd, maar dat vereiste de inzet van arbeiders uit het westen, liet Seyss-Inquart weten. Om die tewerkstelling aantrekkelijk te maken, werd geboden: bonloze voeding (de gezinnen mochten de overblijvende bonnen voor eigen gebruik aanwenden), behoud van salaris of uitkering, daarbovenop een apart loon voor het rooien, en voor iedere geoogste hectare 250 kilo aardappelen voor eigen gebruik. De tewerkstelling zou niet langer duren dan vier weken en men zou niet aan het ‘spitten’ worden gezet. Aldus verscheen op 17 oktober een oproep in de plaatselijke bladen van Rotterdam en Amsterdam, ondertekend door de burgemeesters, respectievelijk E. J. Voûte en ir. F.E. Müller, beide NSB’ers, terwijl ook een oproep in Haagse bladen werd geplaatst.
    De Contact Commissie der Illegaliteit, een coördinerend orgaan van het verzet, waarbinnen de diverse groepen naar politieke richting waren ingedeeld in een rechter-, midden- en linkersectie, besloot ten aanzien van de oproep geen standpunt in te nemen. Bruins Slot, die de rechtersectie vertegenwoordigde, verwoordde het dilemma van de Contact Commissie aldus: ‘Zeggen we: Neen! dan zou men ons in de zeker komende voedselnood kunnen beschuldigen. Zeggen we: Ja! dan zou men ons bij een eventuele wegvoering van de arbeiders of inbeslagname der geoogste producten eveneens kunnen beschuldigen.’
    In Londen werd daar anders over gedacht. Op 19 oktober werd door Radio Oranje het consigne gegeven niet op de oproep in te gaan. De vervoerde aardappelen zouden waarschijnlijk niet west- maar oostwaarts gaan, naar Duitsland; nog waarschijnlijker was, dat de mannen moesten ‘spitten’. ‘De heer Voûte is fout en de oproep waar allereerst zijn naam onder staat, is ook fout’, stelde A. den Doolaard, chef van Radio Oranje.
    In tegenstelling tot wat in de Contact Commissie was besloten, besloot Trouw wél een standpunt in te nemen. In het gaan naar Drenthe school weliswaar het gevaar dat men aan Duitse stellingen tewerk zou worden gesteld, maar het alternatief was hongersnood binnen een maand, aldus het artikel ‘Aardappelrooien’ dat in het nummer van eind oktober verscheen. Bovendien had het aardappel­rooien niets van doen met de spoorwegstaking, want het vervoer van de oogst zou per schip plaatsvinden. ‘Het groote belang van de afweer van hongersnood’, besloot het artikel, ‘noopt er ons toe het risico van terstond of later voor de Duitsche doeleinden misbruikt te worden te aanvaarden met het oog op de kans op voedsel.’
    Kritiek bleef niet uit. In Rotterdam weigerden enkele verspreiders zelfs het nummer te verspreiden. Nog geen week geleden was in De Vrije Pers, het plaatselijke gemeenschappelijke nieuws- en mededelingenorgaan van de illegale bladen, waaraan Trouw ook deelnam, fel van leer getrokken tegen de oproep, met succes: van de achttienhonderd Rotterdammers, die zich al hadden gemeld, waren er uiteindelijk maar tweehondertachtig komen opdagen. Toen kwam Trouw met het artikel ‘Aardappelrooien’, dat alles op zijn kop zette. Wat bezielde de redactie in Amsterdam? ‘U begrijpt wel’, schreef hoofdverspreider Arie Hordijk op 1 november, ‘dat het grote vertrouwen dat men had in ons blad, hierdoor zeer geschokt is. Er wordt gezegd: Trouw gaat lijnrecht tegen een Regeringsopdracht in.’ En was het niet zonneklaar, dat het rooien van aardappelen door mannen uit het westen het de Duitsers mogelijk maakte Drentenaren aan verdedigingslinies tewerk te stellen? Uit naam van velen
‘De schrijver zat zelf kennelijk zonder piepers’
drong Hordijk aan op rectificatie van het artikel in een extra nummer of pamflet, maar tevergeefs. De mogelijkheid dat eigenhandig te doen, was er nog niet, want het eerste nummer van de speciale uitgave voor Rotterdam en omstreken zou pas op 23 november verschijnen.
    Waarom probeerde de redactie, die altijd principieel was geweest, nu te kiezen tussen twee kwaden, vroeg Joop Gerritsen (‘Joop Krik’), Trouw-verspreider in Den Haag, zich af. Hij achtte ‘Aardappelrooien’ ‘ernstig in conflict’ met de Trouw zo kenmerkende onbuigzaamheid, die in de residentie hard nodig was. Bij de recente textielvordering had in het Bezuidenhout volgens Gerritsen ‘± 85% aan z’n inleveringsplichten voldaan’. Die mentaliteit was in het Haagse Oranje-Bulletin fel gehekeld. Dat Trouw kort daarop liet weten het rooien van aardappelen te kunnen billijken, werd door de andere groepen, die aan het Oranje-Bulletin deelnamen, ervaren als een aanslag op de betoonde eenheid. ‘De schrijver zat zelf kennelijk zonder piepers’, was Gerritsen honend toegevoegd.
    Achteraf bleken de bange vermoedens over de ‘aardappelrooiactie’ ongegrond. Van de circa vijfentwintighonderd Amsterdammers, tweehonderd Rotterdammers en zeventig Hagenaars, die naar Drenthe zijn vertrokken, is niemand aan Duitse verdedigingslinies tewerkgesteld. De oogst is naar Holland vervoerd, niet naar Duitsland.
    In de eerste week van november hief Seyss-Inquart het voedselembargo grotendeels op. De angst van binnenschippers dat hun schepen door de Kriegsmarine zouden worden gevorderd, had tot gevolg dat de voedselaanvoer zeer aarzelend werd hervat. Pas nadat de Reichskommissar medio december de verzekering gaf dat schepen met voedsel met rust zouden worden gelaten, kwam daarin verbetering, maar niet voor lang. Op 23 december viel de vorst in; de kanalen vroren dicht en ook het IJsselmeer werd onbevaarbaar. De vorst hield de hele maand januari aan. Pas half februari was varen weer mogelijk en kwam de voedselaanvoer over het IJsselmeer weer op gang. Ook konden toen de hulpzendingen van het Zweedse Rode Kruis, die eind januari in Delfzijl waren aangekomen, naar West-Nederland worden vervoerd. Met de partij bloem die zich daarbij bevond, werd het ‘Zweedse wittebrood’ gebakken. Maar de hongersnood bleef.

‘Practisch Christendom’
‘Waarom gaat deze bezoeking ons nu niet voorbij? Het antwoord is eenvoudig en klaar: omdat God het noodig vindt ook dit nog aan onze bittere lijdenskelk toe te voegen’, viel op 14 december in Trouw: speciale uitgave voor Amsterdam en omstreken te lezen.‘In gedachten hooren we het den huisvader al zeggen: daarmede geef ik mijn huilende kinderen geen brood en hij heeft volkomen gelijk. Maar we willen niet betoogen dat met het uitspreken van deze dingen de handen in de schoot moeten. Integendeel, we moeten gaan werken en helpen. Meer dan ooit is het nu den tijd van het beoefenen van practisch Christendom.’
    Die aansporing was vooral gericht aan het adres van de plattelandsbevolking. Ze werd met klem gevraagd de mensen uit de stad, die op hongertocht aanklopten, zoveel mogelijk te helpen: ‘Geef blijmoedig en veel, tegen normale prijzen’.
    Liet de speciale uitgave voor Amsterdam en omstreken het bij een oproep aan de plattelandsbevolking, de Dordtse editie had meer te zeggen. ‘Practisch Christendom’ was in de omgeving van Dordrecht ver te zoeken. Boeren waren ‘aasgieren, die alleen handelen willen, wanneer hun klauwen zich kunnen krommen om stapels bankpapier of de sieraden, welke de ongelukkigen bij zich dragen’, oordeelde de speciale uitgave voor Dordrecht en omstreken in het artikel ‘En de boer, hij schraapte voort...’, waarmee zij op 2 januari verscheen. ‘Hun met bloed doorlopen oogen openen zich nog alleen voor geld of rijkdommen. (...) Boer, wat is er van u geworden?’
    Het waren woorden van Wim Waalwijk, de redacteur van het Dordtse Trouw. Waalwijk was in 1941 als journalist ontslagen bij het Dordrechtsch Nieuwsblad na een afkeurend artikel over de antisemitische film ‘Jud Süss’. Het stencillen van de speciale uitgave voor Dordrecht en omstreken
‘Boer, wat is er van u geworden?’
vond aanvankelijk plaats bij de familie Vreeken aan de Voorstraat, op de kamer van zoon Lucas, een neef van Wim Speelman. Bij het stencillen werd hij bijgestaan door Cor de Jong, een werknemer van de Eerste Dordtsche Motoren Fabriek, waar de machine vandaan kwam. Al gauw moesten Lucas en Cor naar andere huisvesting uitzien, want de machine was te lawaaiig om in huize Vreeken te blijven draaien. In het vrijwel verlaten pand van drukkerij Brandt in de Grote Kerksbuurt werd een goed geïsoleerde kamer gevonden, waar de krant tot de bevrijding is gestencild.
    Het artikel ‘En de boer, hij schraapte voort’ bleef niet onweersproken. Volgens verspreiders en lezers maakte slechts een kleine minderheid van de boeren misbruik van de nood. Het kwam zeker voor dat kostbaarheden voor voedsel werden geruild, maar het initiatief daartoe ging doorgaans uit van de stedeling, zonder dwang van de boer. Waalwijk was niet onder de indruk. ‘Waarde protesteerders’, schreef hij in het nummer van 5 januari, ‘wij zouden niets liever willen dan ons oordeel over den boer in het algemeen te verzachten, voor zoover daar aanleiding toe is, maar ... voor hem, die sieraden verlangt voor landbouwproducten, blijft gelden: En de boer, hij schraapt voort.’
    Ook Trouw: speciale uitgave voor het Noordhollands Noorderkwartier, die in Schagen en omstreken verscheen en werd vervaardigd door de gebroeders Wijnja, had met de boeren een lelijke noot te kraken. Een slaapplaats in een koestal was zelfs teveel gevraagd, en de hongertrekkers werden in de letterlijke zin van het woord de kleren van het lijf gevraagd. ‘Hun bleke en smalle gezichten, hun koude handen en hun gebogen gestalten zijn de stille getuigen, die de kleren- en trouwringenverzamelaars aanklagen bij de Grote Rechter, die eens al de levenden en de doden oordelen zal.’ Die woorden zetten kwaad bloed. Het was onbillijk alle boeren over een kam te scheren; het waren niet allemaal ‘trouwringen- en klerenverzamelaars’. De speciale uitgave voor het Noord-Hollands Noorderkwartier zwakte daarop haar woorden af. Het was niet de bedoeling geweest de boeren in een kwaad daglicht te stellen. De schrijver wilde misstanden aan de kaak stellen, niet meer en niet minder.
    De nieuwsuitgave voor Heerhugowaard liet een heel ander geluid horen. Ze deed eind november een ‘bevel’ van de LO naar ‘boeren, tuinders, telers en winkeliers’ uitgaan om niets aan hongertrekkers te geven of te verkopen. ‘Die maatregel is hard, maar in het belang van ons hele volk’, meende het Heerhugowaardse Trouw. De produkten werden het beste verdeeld als ze door de officiële instanties in distributie werden gebracht.
    Een maand later, tijdens de kerstdagen, werd in het westen van het land een ‘Bekendmaking’ aangeplakt, die op 28 december in de pers werd gepubliceerd. Alle mannen van 16 tot 40 jaar werden verplicht te werken in het kader van de Arbeidsinzet; onder meer voor arbeidskrachten, die noodzakelijk waren voor het voortzetten van landbouw-, veeteelt- en tuinbouwbedrijven konden vrijstellingen (‘Ausweise’) worden aangevraagd. Mochten bovengenoemde boe­ren, tuinders en telers die aanvragen om de voedselvoorziening op peil te houden?


Schrijver en journalist Klaas Norel was redacteur van de Trouw-edities die in West-Friesland verschenen.

(Foto HDC)
    ‘Wij vragen geen Ausweise, wij melden ons niet’, had Trouw: speciale uitgave voor Amsterdam en omstreken al op 21 december gesteld in het artikel ‘Menschenroof’. Dat Trouw toen al haar stem kon laten horen, nog voor het aanplakken van de Bekendmaking, kwam doordat Jan Meijer, de vertegenwoordiger van de linkersectie in de Contact Commissie, op 19 december een drukproef van het aanplakbiljet in handen had gekregen.
    ‘Menschenroof’ werd de volgende dagen in bijna alle andere edities opgenomen, op 2 januari ook in de Heerhugowaardse, die werd geredigeerd door de journalist en schrijver Klaas Norel (over hem meer in het volgende hoofdstuk). Twee dagen later verscheen in die editie het artikel (van Norel?) ‘In verband met de regeringsverklaring over de Arbeidsinzet’. Op 2 januari had de regering via Radio Oranje het aanvragen van ‘Ausweise’ ‘ten strengste verboden’, op straffe van ‘vervolging wegens collaboratie met de vijand’. De nieuwsuitgave voor Heerhugowaard voegde daaraan toe:
Wie een Ausweis aanvraagt, jaagt een ander naar Duitsland.
Wie een Ausweis aanvraagt, schrijft zijn naam in het Duitse verbanningsboekje.
Wie een Ausweis aanvraagt, helpt mee nieuwe Duitse drijfjachten organiseren.
Wie een Ausweis aanvraagt, hangt zichzelf bij wijze van spreken, boven de afgrond aan een vodje Duits papier.
Tegenover deze nieuwe Duitse aanslag past maar één houding:
Eensgezind, krachtig en solidair verzet van het gehele Nederlandse volk en daarom allen voor één en één voor allen.
Die woorden wekten de wrevel op bij ‘enigen die geen Ausweis hebben aangevraagd’, zoals de brief aan Norel was ondertekend. Volgens de briefschrijvers waren er in Langedijk, waar de Heerhugowaardse nieuwsuitgave ook werd verspreid, ‘vooraanstaande Trouw-mensen’ die als werkgever ‘Ausweise’ aanvroegen voor zichzelf en hun personeel. ‘Is het niet stotend, dat dergelijke prominenten uit de “ondergrondse” zich helemaal niet houden aan de parolen van deze zelfde ondergrondse?’, las Norel in de brief. ‘Wat doet men nu met dergelijke personen? Worden deze zonder meer gehandhaafd en mogen zij zich straks ook op de borst slaan?’ Er werd aangedrongen op een onderzoek naar de handel en de wandel van de betreffende werkgevers.
    Norel zond de Trouw-contacten, die mogelijk bedoeld werden, een afschrift van de brief. Eén reageerde, een zaadteler en -handelaar uit Noord-Scharwoude. Het ging om ‘clandestiene Ausweise’, liet deze weten. Hij had een ‘Sonderführer’ van de ‘Saatgutstelle’ gesproken die niets van de nieuwe Duitse maatregelen voor de Arbeidsinzet moest hebben. De Duitse functionaris had hem een vrijstellingsformulier laten zien, ‘met de vraag of wij deze clandestien vermenigvuldigen konden, dan zou hij (eveneens clandestien) hierop een stempel van een wehrmacht-instantie verkrijgen’.
    Een aantal dagen later had de ‘Sonderführer’ opgebeld: het vervalsen van de vrijstellingsformulieren was niet nodig, want ‘een van de hoogste Duitsche autoriteiten’ had hem verteld, dat de in 1943
‘Wie een Ausweis aanvraagt, jaagt een ander naar Duitsland’
uitgereikte ‘Ausweise’ voor voedselvoorzieningsbedrijven nog steeds geldig waren. Hoewel de bewuste teler en handelaar in zaden niet overtuigd was – in de Bekendmaking was duidelijk gesteld dat alle eerdere afgewezen vrijstellingen ongeldig waren geworden – had hij zijn personeel toch maar de raad gegeven het bewijs op zak te hebben; ‘het mocht nog eens van pas komen’.
    Van aanvragen van ‘Ausweise’ was dus geen sprake geweest, schreef de Langedijker ondernemer aan de plaatselijke Trouw-redactie. Dat een ‘Ausweis’ uit 1943 ook medewerking aan de Arbeidsinzet betekende, bestreed hij. Hij meldde niemand aan en hielp dus niet mee aan de schifting van de mannelijke bevolking, waarop de Duitsers uit waren. Dat er mensen waren, die van mening waren dat een dergelijke houding ook niet door de beugel kon, was de zaadteler en -handelaar bekend. ‘Ik wil geen briefje met Duitsche letters in mijn zak hebben’, had iemand hem gezegd. Hij vond dat irreëel. ‘Wanneer men zich op zulk een standpunt stelt, moet men natuurlijk alles wat van Duitsche zijde komt, totaal negeeren en er ook geen gebruik van maken in het belang der nationale zaak. Op zulk een standpunt staat o.i. geen 1/2 % van onze bevolking.’
    Het hierboven weergegeven schrijven en de brief van ‘enigen die geen Ausweis hebben aangevraagd’, stuurde Norel naar Amsterdam, met de aanvulling, dat het volgens zijn bevindingen bij de overige firma’s ook om ‘clandestiene “Ausweise” zonder melding’ zou gaan. Hij zou graag een artikel ontvangen, waarin Trouw zich in deze uitsprak, ‘maar dan op een wijze, die geen verband doet vermoeden met het betrokken schrijven’. De betreffende firma’s mochten uiteraard niet in moeilijkheden worden gebracht.
    Een artikel uit Amsterdam over ‘clandestiene Ausweise zonder melding’ zou niet komen, maar was twee dagen nadat Norel de hoofdredactie om een reactie had gevraagd eigenlijk niet meer nodig. Op 22 januari verscheen in de nieuwsuitgave voor Heerhugowaard het artikel ‘Vrijheid zonder brood’, dat enkele dagen eerder in de Amsterdamse speciale uitgave had gestaan. In het artikel werd de ‘opportunistische inslag’ van het Nederlandse volk gehekeld, ‘de hebbelijkheid om ook in gewetenszaken koopmanschap te drijven’. ‘Zelfs nu nog, nu zelfs de blinden kunnen zien, dat het om het bestaan van ons volk gaat in den zgn. arbeidsinzet, zijn er nog velen, die meenen, dat er een voorzichtig verdrag met de hel te sluiten is. Dat zijn de melders en de Ausweis-vragers.’ Nu hadden de Langedijkse werkgevers niemand aangemeld en geen ‘Ausweise’ aangevraagd, althans nu niet, maar voor de goede verstaanders onder hen moet duidelijk zijn geweest dat een akkoordje met Duitse instanties door Trouw van de hand werd gewezen.
    Geen ‘koopmanschap in gewetenszaken’, geen ‘verdrag met de hel’: die principiële toon miste Norel node in de reactie van Trouw op de voedseldroppings, die op dinsdagavond 24 april door de BBC, Radio Oranje en Radio Herrijzend Nederland werden aangekondigd.



De Leidse editie van Trouw is enthousiast over de aangekondigde voedseldroppings.
Voedsel uit de lucht
‘Belangrijke mededeeling aan de bevolking in bezet Nederland’, stond er de volgende morgen boven Trouw: nieuwsuitgave voor Amsterdam en omstreken. De letterlijke tekst volgde van de mededeling, zoals die de vorige avond door de geallieerde legerleiding via de ether was gedaan. De opperbevelhebber had bevel gegeven ‘onmiddellijk’ voedselpakketten af te werpen. ‘De vijand, die verantwoordelijk is voor de voedselvoorziening, heeft verzuimd, voldoende voorraden aan te voeren, terwijl de verbindingen met Duitsland nog open waren. Nu hij door onze krijgsverrichtingen geïsoleerd is en belegerd wordt en het misdadige besluit heeft genomen, om tot het laatste toe verzet te blijven bieden, zal hij niet in staat zijn, u voor honger te behoeden.’ De voedselpakketten konden elk moment worden gedropt, ‘zowel bij dag als bij nacht’. Voor het verzamelen en verdelen van de pakketten moesten, ‘onder leiding van verantwoordelijke personen’, groepen worden gevormd. ‘Wij geven de vijand instructies u zoveel mogelijk te helpen, slaat die hulp niet af. Zij zou uw last kunnen verlichten.’
    In het onderstaande commentaar toonde Trouw zich niet erg verheugd. ‘De te volgen gedragslijn wordt ons gedicteerd, wij hoeven er dus niet over te praten’, klonk het bits. ‘Een groot aantal geallieerde bommenwerpers begint dag en nachtvoedselpakketten af te werpen, onmiddellijk. Men vraagt ons niet, of we deze methode uitvoerbaar of gewenscht, dan wel onpractisch of waanzinnig vinden. Men werpt eenvoudig de pakketten neer.’ Maar omdat er toch niets meer aan te veranderen was, moest alles in gereedheid worden gebracht om de actie te doen slagen. De Amsterdammers dienden daartoe in de stad te blijven, want voorkomen moest worden, dat men zich massaal op de pakketten zou storten; dan zouden meer mensen sterven door opwinding en vertrapping dan door honger. Op het platteland moesten politie, luchtbescherming en ‘bewakingsdiensten’ alles gereed maken om de levensmiddelen te verzamelen en te distribueren. ‘Geen pakket mag verdwijnen in particuliere huizen! Geen enkel pakket mag in handen van zwarte handelaren geraken!’
    Betekende de aankondiging van de droppings dat de bevrijding van West-Nederland voorlopig op zich liet wachten? Trouw hield er de moed in. ‘Mogelijk’ achtte het geallieerde opperbevel de voedselsituatie zo precair dat de beslissing voedsel af te werpen los stond van het vorderen van het offensief. Maar Bruins Slot wist wel beter. Op 17 april had Drees in een vergadering van de Contact Commissie bevestigd, wat de drie sectievertegenwoordigers, Meijer, Drion en Bruins Slot, al bij geruchte hadden vernomen: er waren contacten gaande tussen Seyss-Inquart en het College van Vertrouwensmannen. Het College van Vertrouwensmannen was op verzoek van de Londense regering gevormd om na de bevrijding als voorlopig bewind te fungeren, en bestond uit vooraanstaande politici en verzetsstrijders, onder wie Drees. Die zeventiende april vertelde hij dat de Duitsers zich in besprekingen bereid hadden verklaard voedselaanvoer toe te staan en represailles, fusillades en razzia’s te staken, als de geallieerden afzagen van een offensief richting West-Nederland. Meijer, Drion en Bruins Slot waren hoogst verontwaardigd. Er viel alleen over onmiddellijke onvoorwaardelijke capitulatie te praten. Op basis van Duitse beloften de bevrijding van het westen uitstellen was voor hen onaanvaardbaar. Hadden de trage geallieerde vorderingen op de Veluwe soms al iets te maken met de besprekingen? Drees ontkende dat.
    Na het nieuwscommentaar dat Radio Oranje de volgende avond uitzond, hechtten de drie sectievertegenwoordigers geen enkele waarde meer aan die ontkenning. Bij monde van De Jong werd meegedeeld, dat het stokken van het offensief niet alleen te maken had met de door de Duitsers uitgevoerde inundaties. De Nederlandse regering en de geallieerde legerleiding hadden rekening te houden met ‘tal van factoren, die zich aan het oordeel van alle anderen onttrekken’. De Jong vroeg om geduld en vertrouwen. Regering en legerleiding overzagen al die factoren en wilden maar één ding: ‘het zo ongeschonden mogelijk voortbestaan van ons volk’.
    Bij Meijer, Drion en Bruins Slot bestond er geen enkele twijfel over wat met ‘factoren, die zich aan het oordeel van alle anderen onttrekken’ werd bedoeld. Op 21 april verzonden zij, namens de in de Contact Commissie vertegenwoordigde groepen, een telegram naar koningin Wilhelmina, premier Gerbrandy en prins Bernhard, waarin werd aandrongen op zo snel mogelijke bevrijding van West-Nederland op basis van onvoorwaardelijke capitulatie van de Duitse troepen; ‘elke vorm van onderhandeling die niet ogenblikkelijke capitulatie beoogt’ werd afgewezen. ‘Het kennelijk geïnspireerde slot van het nieuwsoverzicht van Radio Oranje op 18 april heeft in de verzetsbeweging bestaande ongerustheid vaste vorm gegeven’, besloot het telegram.
    Het telegram viel slecht bij de Vertrouwensmannen. De Contact Commissie wist volgens het college niet waarover zij praatte. Men was veroordeeld tot onderhandelen met Seyss-Inquart; anders stond West-Nederland de hongerdood en inundaties op nog grotere schaal te wachten. Het telegram was een
Bruins Slot wilde alleen over
onvoorwaardelijke overgave praten
blunder van de eerste orde en diende herroepen te worden. Dat schoot vooral Bruins Slot in het verkeerde keelgat. Mr. J. le Poole, de Haagse secretaris van het College, herinnerde zich later, dat Bruins Slot geestverwant prof.mr. J. Oranje, een van de Vertrouwensmannen, zelfs voor ‘verrader’ uitmaakte.
    De reactie van Trouw was gematigder. In het artikel ‘De bevrijding van Holland; een militair-politieke overpeinzing’, dat op 24 april in de speciale uitgave voor Amsterdam en omstreken verscheen, werden slechts veronderstellingen geuit. ‘Er wordt gezinspeeld op factoren, die wij niet kennen of overzien. Dat is iets anders dan de inundaties, die wij immers wel kennen en overzien.’ Die factoren waren kennelijk niet van militaire aard, concludeerde Trouw, want anders zou de Nederlandse regering niet zijn genoemd. Had de regering-Gerbrandy haar bevrijdingspolitiek gewijzigd? Tot dusver kende die drie gelijkwaardige doelen: bevrijding van de honger, de terreur en van de Duitsers. Daaraan diende onverkort vastgehouden te worden, meende Trouw, ook al kostte dat offers. ‘Want bij elke andere politiek, waardoor de vijandelijke bezetting langer duurt, wordt de vrijheid duurder betaald. Wij hopen, dat de bezorgdheid, die we in dezen gevoelen, spoedig beschaamd wordt.’
    Het artikel verscheen de volgende dagen ook in diverse uitgaven elders, met een ‘Naschrift’, want inmiddels was op de avond van 24 april via de BBC, Radio Oranje en Radio Herrijzend Nederland meer duidelijkheid gekomen. ‘Nadat het bovenstaande geschreven was’, stelde het ‘Naschrift’, ‘vernamen wij over den zender “Herrijzend Nederland” van een plan om het Westen van Nederland door middel van geallieerde bommenwerpers van voedsel te voorzien. Men wil hierover met de Duitsche regeering een regeling treffen. Is er samenhang tusschen dit plan en een gewijzigde bevrijdingspolitiek?’
    Die voorzichtige en terughoudende toon stak scherp af bij wat de andere illegale bladen schreven. ‘Met Duitschers praat men niet, men schiet op hen tot zij dood zijn of zich overgeven’, stelde Het Parool klip en klaar. Je Maintiendrai schreef: ‘Voor de laatste maal, hopen wij, heeft de Nederlandse autoriteit, en nu helaas de allerhoogste, geloof gehecht aan het woord van een Mof’. Volgens VN was de Duitse bereidheid tot onderhandelen een teken van zwakte, ‘en waarachtig, er waren Nederlandse instanties te vinden die wilden praten, in plaats van onmiddellijk (en op dat ogenblik!!!) een hele serie telegrammen naar Londen te zenden en Eisenhower te smeken, enkele divisies paratroops af te werpen en zo snel mogelijk door te stoten naar Utrecht en Amsterdam’.



Bij Alkmaar gedropt voedsel wordt verzameld.
(Foto Regionaal Archief Alkmaar)

Vernedering of verlossing?
‘Wij blijven onder het juk. Het stelt ons diep teleur’, schreef Norel in het artikel ‘Uitgestelde hoop’, dat op 26 april in de gecombineerde speciale uitgave voor Alkmaar en omstreken en West-Friesland II verscheen. De vorige dag had hij het artikel ‘De bevrijding van Holland; een militair-politieke overpeinzing’ geplaatst, tegen heug en meug. Waarom was Trouw zo voorzichtig in haar oordeel over de recente ontwikkelingen, vroeg Norel zich af. Het leed toch geen twijfel dat er verband bestond tussen de aangekondigde voedseldroppings en de geringe vorderingen van de geallieerden! ‘Misschien rukken ze in Utrecht nog op door de Grebbelinie tot aan stad-Utrecht en het Gooi, maar voor de waterlinie houden zij halt’, stelde hij in het artikel ‘Uitgestelde hoop’. Liever dan voedselpakketten, zag Norel dat de geallieerde vliegtuigen bommen wierpen op Duitse stellingen, hoeveel slachtoffers dat ook zou kosten. ‘Wij prefereren een einde met verschrikkingen boven verschrikkingen zonder einde, die wij thans te lijden hebben.’ Bovendien zette hij grote vraagtekens achter de doeltref­fendheid van de droppings; voor vierenhalf miljoen hongerende landgenoten zouden ze niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat zijn. En dan was er nog de instructie samen met de Duitsers voor de inzameling en verdeling van de pakketten te zorgen. Was dat niet al te veel gevraagd van de bevolking? ‘Vijanden waren wij en zijn wij nog’, meende Norel. Dan viel het niet mee om opeens van verzet tot samenwerking over te gaan. ‘Dat vergt veel van onze reeds zwaar beproefde geestkracht.’
    Bij Norels bedenkingen moet in ogenschouw genomen worden dat in zijn omgeving, het West-Friese platteland, geen honger werd geleden. Zeker, hij zag ze ook, de stedelingen die op de fiets of lopend met handkarren en kinderwagens op hongertocht langs de boerderijen trokken. ‘Het is een optocht, die het hart verscheurt’, had hij in februari in de speciale uitgave voor West-Friesland II geschreven. Maar honger zien is anders dan honger hebben. In de grote steden dachten velen aan niets anders dan eten; de oorlog was bijzaak.
    ‘Extra-uitgave!’, stond er op 27 april met grote letters boven Trouw: speciale uitgave voor Leiden en omstreken. ‘Deze nieuwe, in de geschiedenis tot nu toe geheel unieke, wijze van ravitailleering van de burgerbevolking van een omsingelde vesting komt als een uitredding’, stelde het artikel ‘Voedsel uit de lucht’ uitgelaten. ‘De menschen kunnen niet meer, velen wankelen ten doode. Nu zal er voedsel uit de lucht komen. Bij dag en bij nacht, en dat overal, zullen voedselpakketten uit allerlei types van vliegtuigen worden uitgeworpen, en we mogen aannemen, dat dit zeer snel zal geschieden.’ Toen het twee dagen later zover was, en op terreinen bij Rotterdam, Den Haag en Leiden droppings werden uitgevoerd, bleek het Leidse Trouw de stemming onder de hongerende bevolking beter te hebben aangevoeld dan Norel. Dol van vreugde, zwaaiend met vlaggen, zakdoeken en lakens, werden de vliegtuigen begroet. ‘Groot enthousiasme over het geallieerd initiatief’, jubelden de Rotterdamse en Haagse speciale uitgaven. ‘Niemand onzer heeft zich kunnen indenken wat het zijn zou dit uitzonderlijke in de wereldgeschiedenis geheel eenige initiatief gade te slaan. Het heeft ons aller verwachting zeer ver overtroffen’, aldus het artikel ‘De pakketregen begonnen’. De ‘Lancasters’ brachten ‘leven en redding’, maar ook ‘de diepste vernedering’ voor de Duitsers. ‘Nu staan ze
‘Dit is de diepste vernedering die de hunnenbende ondergaat’
machteloos en ze moeten de handen ophouden, dit voedsel van hun vijand aanvaarden en het ons geven. (...) Dit is meer dan een nederlaag. Dit is de diepste vernedering die de hunnenbende ondergaat. De geallieerden hadden het nooit beter kunnen doen; we brengen hun onze warmste hulde!’ In Delft was het enthousiasme volgens de daar verschijnende speciale uitgave niet minder groot. ‘Dit steeg ten top, telkens als de menschen zagen, hoe uit de staartkoepels van de bommenwerpers lustig door de bemanning werd teruggezwaaid’.
    De speciale uitgave voor het Gooi – zo heette het Hilversumse Trouw-bulletin: ‘Oranje Boven’ vanaf begin januari – reageerde heel anders op de voedseldroppings. Niet de bezetter was vernederd, maar het Nederlandse volk! ‘Het eerstgeboorterecht onzer bevrijding dreigde verkocht te worden voor een schotel linzenmoes van zeer bedenkelijke kwaliteit’, aldus het Gooise Trouw. De landgenoten die daarvoor verantwoordelijk waren, zeiden het beste met het Nederlandse volk voor te hebben, maar dat streven verschilde in niets van ‘de “goede bedoelingen”, die gedurende de bezetting de heeren Frederiks, Hirschfeld c.s. steeds hebben gedreven’. Mr. K.J. Frederiks was tot september 1944 als secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken aangebleven. Dr. H.M. Hirschfeld, die secretaris-generaal was van het departement Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, was op dat moment nog in functie. Frederiks en Hirschfeld, die met de Duitsers samenwerkten ‘om erger te voorkomen’, waren in de illegale pers menigmaal mikpunt van felle kritiek. Hun politiek, door het landelijke Trouw eens ‘de kool-en-de-geit-politiek’ genoemd, had volgens de speciale uitgave voor het Gooi ter elfder ure navolgers gekregen. Maar gelukkig was marchanderen niet langer nodig. Verdere schande bleef het Nederlandse volk door de ineenstorting van het Derde Rijk bespaard. ‘Het voedsel en de vrijheid komt. Maar niet dankzij oneervolle onderhandelingen. Doch door de nederlaag van Duitschland.’
    Ook Ad Kuiper, redacteur van de in Utrecht verschijnende speciale uitgaven, beschouwde de voedseldroppings als een smet op het nationale blazoen. ‘Wij kunnen wel zeggen’, schreef hij Amsterdam op 2 mei na lezing van een toegezonden ‘beschouwing over de stilstand der krijgsverrichtingen’, ‘dat die vertrouwensmannen het op hun geweten hebben, maar daarmee zijn wij niet klaar, want ik kan het niet anders zien bij de kennis, die ik van ons volk heb, dan dat deze mannen zuivere trompetten van het volk zijn geweest. Een plebisciet had dezelfde uitslag gegeven.’ Gesteld voor de keuze tussen brood en vrijheid, had de bevolking ‘de cardinale zaak’ uit het oog verloren en voor brood gekozen. Het illustreerde volgens Kuiper, ‘dat er nog heel wat aan ons volk te doen is, voor het vruchten – rijpe dan! – kan plukken van de vredes- en vrijheidsboom’. Reden te meer om Trouw er na de bevrijding ‘keigoed in te krijgen’.
    Er was nog een reden dat te doen: ter ondersteuning van de op te richten Christelijke Volkspartij, waarin ARP en CHU zouden moeten opgaan.


Print: Hoofdstuk 6 – Vrijheid of brood?

Print: Hoofdstuk 6 – Vrijheid of brood?

< Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 7 >
© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak
Gepubliceerd >